PROLOOG
IN HET VOETSPOOR VAN MARCONI EN FOKKER
In het bestand van relaties van de Hobby Club Dordrecht stond op de kaart van Leonard de Vries vermeld: ‘geestelijke vader van de Hobby Club’. Dit vereist enige toelichting. In 1937 kreeg Leonard de Vries een 4 voor een opstel over wat toen nog een toekomstdroom was: de televisie. Groter dan de waardering van de leraar was de beloning van het jeugdweekblad Doe mee, waarin het opstel werd geplaatst op aanbeveling van Leonards vader, die redacteur was bij het Algemeen Handelsblad. Leonard kreeg er vijftien gulden voor, een heel bedrag in die tijd. Enige tijd later nam hij zelfs de radiotechnische rubriek ‘Radioom’ over die zijn vader voor het jeugdblad schreef. Van het een kwam het ander: in oktober 1940 publiceerde Leonard de Vries, geïnspireerd door de vele honderden brieven met vragen die hij als ‘Radioom’ had ontvangen, Het Jongensradioboek deel 1, dat werd uitgegeven door L.J. Veen. Hij omschreef het doel van zijn jongensradioboek als volgt: ‘in de eerste plaats de jeugd leiding te geven bij haar belangstelling voor het wonder der radio en veler radio-hobby aan te moedigen en in goede banen te leiden. Voorts is het boek bedoeld als een leidraad bij de bouw van alle mogelijke ontvangers en versterkers, terwijl van de op zichzelf vrij droge techniek uitsluitend de grondbeginselen en het allernodigste werden behandeld.’. Het werk beleefde nog tijdens de oorlog een tweede en derde druk (in 1941 en 1942). Sommige Nederlanders maakten er dankbaar van om radio’s te bouwen waarmee ze naar de Engelse zender konden luisteren. In 1946 werd het boek overgenomen door de jonge coöperatieve uitgeverij De Bezige Bij, die uit de verzetsbeweging was voortgekomen. Daar verschenen meerdere edities van deel 1 (1946, 1948, 1949, 1952, 1955) en kwam in 1948 deel 2 uit. Leonard de Vries zou bij De Bezige Bij nog een hele stroom boeken publiceren over luchtvaart, elektronica en fotografie. Het meeste succes had Het grote experimenteerboek voor jong en oud (1954), dat de zevende plaats inneemt op de tot en met 31 juli 1970 bijgehouden bestsellerslijst van de uitgeverij.
Toen in 1942 de massale Jodenvervolging op gang kwam, zocht Leonard de Vries een goed heenkomen in het oude landhuis ‘Zwanenburg’ tussen Veghel en Dinther in Noord-Brabant. In zijn 26 maanden als onderduiker verwerkte hij zijn ideeën over samenwerking op het gebied van hobby’s in zijn boeken De jongens van de Hobby Club en De Hobby Club op avontuur in Zwitserland. De auteur kwam, mét zijn manuscripten, ongeschonden uit de oorlog. In de woorden van Leonard de Vries zelf: ‘De jongens en meisjes van de Hobby Club, bij het donderen der kanonnen waren hun stemmen verstomd, maar toen we het huis wegens de beschietingen tijdelijk moesten verlaten, waren ze veilig in de zeshonderd vellen manuscript, die ik wekenlang onder mijn kleren droeg. Zo bleven we bij elkaar, wat er ook gebeurde!’ In november 1947 verscheen De jongens van de Hobby Club bij De Bezige Bij. Op 19 augustus 1949 kwam op de tentoonstelling ‘Jeugd van Nederland’ in het RAI-gebouw te Amsterdam het eerste nummer uit van Hobby Club. Technisch en populair-wetenschappelijk maandblad voor jong en oud. Dit tijdschrift moest de Hobby Clubs die naar het voorbeeld van de roman waren opgericht een steun in de rug geven en een stimulans vormen tot de oprichting van meer Hobby Clubs in den lande. Waar literatuur vaak tot op zekere hoogte de werkelijkheid nabootst, was het met de jeugdboeken van Leonard de Vries precies andersom: zijn fictie begon zich te transformeren in werkelijkheid.
Een groot ideaal bezielde de veelal jeugdige medewerkers aan dit blad en de jongeren die een HC oprichtten: in deze Hobby Clubs zou de jonge generatie op basis van samenwerking creatief bezig zijn op technisch, natuurwetenschappelijk en artistiek gebied en daarmee tonen wat zij waard was. Een Hobby Club kent geen oudere leiders. Zij is daarin het tegendeel van de padvinderij; in tegenstelling tot deze militaristische organisatie zou de Hobby Club een democratisch instituut zijn, waar jongeren zelf het heft in handen nemen en in eendrachtige samenwerking streven naar verwezenlijking van hun idealen. De Vries zag die idealen in een zeer breed perspectief: de HC’ers spannen zich niet alleen in voor de toekomst van hun Hobby Club, zij werken ook aan hun eigen toekomst, en zelfs aan de toekomst van de wereld. Deze toekomst ligt immers in de techniek en de natuurwetenschappen: ontwikkeling daarvan draagt bij aan de vooruitgang van de mensheid. Het eerste nummer van Hobby Club was van een groot idealisme doortrokken: het blad moest steeds sterker de geest van de jongere generatie gaan vertolken. Er moest een HC-organisatie komen die heel Nederland zou omspannen, ja op den duur zou er wellicht een centraal geredigeerd internationaal jeugdblad voor West-Europa kunnen verschijnen. ‘Als het experiment HOBBY CLUB in Nederland voor 100% gelukt, kan het blad binnen afzienbare tijd in buitenlandse edities gaan verschijnen. Er wacht ons prachtig pionierswerk!’ (Hobby Club, september 1949, p. 5). Jonge mensen zouden zelf films gaan maken. ‘Technische lezingen en cursussen, filmavonden, excursies naar interessante bedrijven, filmproductie, uitwisseling met technische clubs in het buitenland, het uitgeven van goedkope boeken en nog twee andere jeugdtijdschriften, en als grootste object: het tot stand doen komen van een machtige organisatie van Hobby Clubs – aan dat alles kunnen alle jonge mensen van Nederland, zowel jongens als meisjes, meedoen!’ De UNESCO en de industrieën voelden veel voor het zogenaamde ‘Hobby Club Plan’. De industrieën toonden hun vertrouwen door advertenties te plaatsen in Hobby Club, het tijdschrift dat een sturende rol zou vervullen in de verwezenlijking van dit ambitieuze programma.
De inhoud van het blad was in zijn verscheidenheid zeer aantrekkelijk. Er stonden informatieve artikeltjes in over alle mogelijke technische en natuurwetenschappelijke ontdekkingen uit heden en verleden, zoals de elektronenmicroscoop, de nieuwste Engelse snufjes op luchtvaartgebied, kunstmatige satellieten en atoomenergie. De productiewijze en de interne organisatie van bedrijven werd uitvoerig uit de doeken gedaan; zo kwamen onder andere aan bod: Philips, Schiphol, de PTT, de Ford-fabrieken, Sunlight, raffinage en research op Pernis en de Spoorwegen. Natuurlijk bevatte het blad vooral ook werkbeschrijvingen van door HC’ers uit te voeren hobbyobjecten, bij voorbeeld van elektronische afstandsbesturing van modellen, van een hygroscoop, een plaatstroomapparaat, een versterker, een bunsenbrander, een sterrenkijker, een microscoop. Tevens werden natuur- en scheikundige proeven uitgelegd en fotografische mogelijkheden verkend. Ook kwamen er wel eens activiteiten op artistiek en veldbiologisch gebied aan de orde, maar de technische en natuurwetenschappelijke hobby’s overheersten. Af en toe verschenen er artikeltjes over vakantiebezigheden, muziek en literatuur.
Mensen als Marconi en Fokker waren de grote voorbeelden in wier voetspoor de jongeren van nu moesten treden: ‘De spanning is gebroken en maakt plaats voor een diepe ontroering. [...] de oude en de Nieuwe Wereld zijn draadloos verbonden! En weldra staat achter Marconi een heel leger van ingenieurs, natuurkundigen en technici, die met hem slechts één doel nastreven: de ganse aardbol te omspannen met een net van betrouwbare radioverbindingen. Dit doel is nu bereikt – jeugdige fantasie is dank zij jong doorzettingsvermogen stoute werkelijkheid geworden!’ (Hobby Club, november 1949, p. 95). Dit was het eigenlijke ideaal van Leonard de Vries: ‘Hoe gunstig zou het niet zijn als het jeugdverenigingsleven dat zulk een belangrijke rol kan spelen in de vorming van jonge mensen, in dienst van de technische, natuurwetenschappelijke en culturele ontwikkeling van onze samenleving gesteld kon worden. Welnu, dit is mogelijk mits men overgaat tot een grondige herziening van de vaak verouderde en verstarde vormen en men komt tot een vereniging, die geheel is aangepast aan de eisen van de moderne jeugd en van onze hedendaagse maatschappij. Zal de jeugdgemeenschap-werkplaats Hobby Club een stap in de goede richting of misschien zelfs “de” oplossing zijn?’ (‘In onze wereld is behoefte aan bouwers’, Hobby Club, juli 1951, p. 155).
Om een stap in de goede richting te kunnen zetten moest er iets uitgaan van de jeugd: ‘En daarom: staar je niet blind op de kantoor-beroepen en op de handel, denk niet in de eerste plaats aan dat “witte boordje”. Natuurlijk zijn handel en administratie, hoewel in wezen weinig productief, belangrijk, maar het dringendst in onze hedendaagse samenleving is de behoefte aan mensen, die productief en scheppend werk verrichten – die samen met anderen daadwerkelijk en met hoofd en handen bouwen aan een betere toekomst en een gelukkiger samenleving. Een begin, hoe bescheiden dat ook moge zijn, kunnen wij maken in onze jeugdgemeenschap-werkplaats Hobby Club!’ (Hobby Club, juli 1951, p. 155).
Dit bevlogen idealisme is verklaarbaar uit enerzijds het naoorlogse optimisme in een betere toekomst, anderzijds de grote vooruitgang van wetenschap en techniek. In de tijd van de Wederopbouw werd het vertrouwen in een betere toekomst mede gevoed door het geloof in een grote technische en natuurwetenschappelijke vooruitgang, die zou bijdragen aan de vrede en het geluk van de mensheid. Die vooruitgang betrof vooral ook de toegenomen mogelijkheden tot communicatie, waarvan veel goeds werd verwacht. Deze overtuiging leefde ook bij vele jongeren, die na het fiasco van crisis en oorlog de aangewezen personen waren om aan die betere wereld te bouwen. Maar de aantrekkingskracht van het Hobby Club idee hield tevens verband met de naoorlogse schaarste. Door met anderen te delen en samen te werken kon je meer bereiken dan in je eentje. De idealen van Leonard de Vries en het blad Hobby Club inspireerden jongeren alom in Nederland, en ook in België, tot de oprichting van – op het hoogtepunt in 1950 – meer dan zeventig Hobby Clubs. Nog meer Hobby Club boeken zagen het licht: Na De Hobby Club op avontuur in Zwitserland (1948), dat zelfs twee drukken beleefde, verschenen nog De Hobby Club op avontuur in de U.S.A. (1952) enDe Hobby Club breekt baan (1953).
De overkoepelende Nederlandse organisatie die Leonard de Vries voor ogen had, werd inderdaad opgericht, zij heette de NBHC: Nederlandse Bond van Hobby Clubs. In 1950 vond het eerste nationale Hobby Club congres plaats. De eerste stappen waren gezet, de verwachtingen waren hooggespannen.
Op deze website wordt de geschiedenis beschreven van een van die Hobby Clubs die in deze van idealen zwangere tijd ontstond, de Hobby Club Dordrecht (HCD), niet alleen een van de Hobby Clubs van het eerste uur, maar ook de club die het langer dan enige andere HC heeft volgehouden. Pas in 1974 viel het doek voor de HCD, die toen allang haar eigen idealen had overleefd. In de beschrijving van de groei en de teloorgang van het Hobby Club ideaal ontstaat ook een beeld van de tijd en de tijdgeest. Tevens biedt deze tekst zicht op ruim twee decennia jeugdcultuur en op een stukje lokale Dordtse geschiedenis. Ik ben zelf tussen mijn twaalfde en tweeëntwintigste jaar lid geweest van Hobby Club Dordrecht en een actief participant in het wel en wee van de club. Inmiddels is dit zo lang geleden, dat ik niet anders dan met afstand de verrichtingen van mijn vroegere ‘ik’ kan gadeslaan. Om die reden spreek ik over het HC-lid Kees Snoek in de derde persoon. Mijn dank gaat uit naar alle oud-leden van de HCD die bereid waren commentaar te leveren of zich te laten interviewen, en speciaal naar Jan H. Kraal, wiens initiatief om het Hobby Club gebeuren en het Nachleben van de HC vast te leggen, in eerste instantie op een CD (2001) en nu op een website, mij heeft gestimuleerd om mij nogmaals te verdiepen in de geschiedenis van de HCD voor deze langzamerhand definitieve versie.
Kees Snoek, Saint-Ouen, 21 januari 2014