HOOFDSTUK I

DE PIONIERSTIJD

25 februari 1950 – 1 oktober 1953

De eerste druk van De jongens van de Hobby Club. Technische roman voor jonge mensen verscheen in november 1947. Het is mij niet bekend, waar in Nederland de eerste Hobby Club werd opgericht naar het model van de fictieve HC Amsterdam uit het boek van Leonard de Vries. Het doet er ook niet toe; waarschijnlijk zijn allerlei Hobby Clubs rond dezelfde tijd van start gegaan, want in het land heerste schaarste en behalve goede hoop op een betere toekomst had men niet veel. Leonard de Vries appelleerde aan iets heel reëels, toen hij de jeugd aanspoorde zich in Hobby Clubs te verenigen. In de naoorlogse jaren was de levensstandaard in Nederland vrij laag, zodat het ‘botje bij botje leggen’ noodzaak was voor jongeren die, niet gezegend met een royaal zakgeld, toch zelf iets tot stand wilden brengen. Ook hadden de oorlogsomstandigheden creativiteit en inventiviteit in de hand gewerkt, zoals het bouwen van eenvoudige radio’s waarop men clandestien Radio Oranje kon ontvangen. Vlak na de oorlog heerste er een sfeer van onverzettelijkheid, van weerzin tegen verkalkte structuren en van optimistische toekomstverwachting. Pas later in de jaren vijftig zouden ‘nihilisme’ en ‘existentialisme’ een domper plaatsen op de positieve instelling die de eerste jaren na de oorlog had bezield. Na vijf jaren van gedwongen passiviteit wilden vele jongeren werken aan hun eigen toekomst. Sommige, vooral uit de agrarische sector, verkozen te emigreren, omdat zij in andere landen voor hun beroep meer mogelijkheden zagen. Andere zagen brood in een beroep op technisch of natuurwetenschappelijk gebied. Het idealisme van Leonard de Vries sloeg aan, zijn Hobby Club gedachte bleek een schot in de roos, al was het voor jongeren in de leeftijd van 13 tot 23 jaar een hele opgave om hieraan gestalte te geven.

Een belangrijke nieuwe impuls ging uit van het jongerentijdschrift Hobby Club, dat eind augustus 1949 was gelanceerd. Het blad beantwoordde aan een behoefte: in het eerste nummer werd een hartenkreet geciteerd uit een van de vele ingezonden stukken, die het afgelopen jaar in dag- en weekbladen waren verschenen: ‘Waar blijft toch op het gebied van de jeugdvoorlichting het positieve antwoord van een uitgever of een aantal samenwerkende groepen? Wie komt er nu eens voor de dag met een uitgave, die er zijn mag en waar onze jeugd naar haakt? Wie trommelt onze schrijvers over luchtvaart, zeevaart en techniek nu eens bijeen om een blad te maken, dat een jongen van zijn zakgeld kan betalen of dat hem cadeau kan worden gedaan? Wie heeft de moed??

Het positieve antwoord was gekomen van uitgeverij De Bezige Bij. Zij hoefde geen winst te maken op het maandblad, als ze maar quitte speelde. Het blad werd samengesteld en volgeschreven door jonge mensen tussen 18 en 30 jaar. Met aanstekelijk enthousiasme schreef Leonard de Vries zijn eerste inleidende artikel. Op dat moment bestonden er al enige tientallen Hobby Clubs in Nederland, waarvan de Hobby Club Velsen zelfs zijn eigen clubblad uitgaf. De doelstelling van het blad Hobby Club was ‘de bestaande Hobby Clubs met elkaar in contact te brengen, de oprichting van nieuwe clubs te bevorderen en geregeld verslagen over het werk van de plaatselijke clubs te geven.’

In het tweede nummer, van oktober 1949, staan zeventien Hobby Clubs vermeld, maar de lijst is nog ‘zeer onvolledig’: ‘Wij verzoeken dringend alle Hobby Clubs hun adres op te geven, opdat zij bij hun pionierswerk zoveel mogelijk steun ondervinden.’ Leonard de Vries stort zich met hart en ziel in het ‘Hobby Club werk’: het gaat immers om zijn geesteskind. Hij correspondeert op vaderlijke toon met merendeels zeer jonge jongens, die ook zo graag een Hobby Club willen oprichten, hij treedt op als duvelstoejager, hij spreekt op ‘propaganda-avonden’ van lokale Hobby Clubs en hij werkt aan een nieuwe Hobby Club roman.

De Vries’ eerste brief aan een Dordtse Hobby Club enthousiasteling dateert van 30 december 1949, hij is gericht aan de 11-jarige Wim de Zeeuw: ‘Fijn dat Dordrecht nu ook een Hobby Club heeft.’ Op 1 maart raadt hij Wim aan om contact op te nemen met Fred Marseille, want die heeft eveneens een Dordtse Hobby Club opgericht. Het eerste openbare levensteken van Dordtse hobbyisten, mogelijk van een van de twee genoemden, is afgedrukt in het februarinummer 1950 van het blad Hobby Club. Het is een aandoenlijk citaat:

De bijeenkomsten van de Hobby Club Dordrecht worden gehouden iedere week, ’s Woensdagmiddags om 2 uur op een veld met struiken bij het station. Daar hebben we een hut van zeildoek voor zolang als noodhulp. We hebben geen clublokaal of -gebouw en hoe we er ook ons best voor doen, we kunnen er geen krijgen. Nu hebben we het plan opgevat om zelf een schuurtje te bouwen, – de plek, waar we willen bouwen, mogen we hebben, maar we kunnen niet aan hout komen. We hebben wel gereedschappen, maar geen houtboor. Een programma van werkzaamheden hebben we niet, want we hebben geen clubhuis...

Het reglement van die HC, waarvan de leden 12 en 13 jaar oud waren, begon met: ‘Artikel 1: we moeten elkaar zoveel mogelijk helpen.’

In het voetspoor van Marconi en Fokker? Een veld met struiken, een hut, samen iets  opbouwen, wat is dat anders dan jongensromantiek? Maar de Hobby Club gedachte wint veld: vermeldt de nog onvolledige lijst in oktober 1949 zeventien Hobby Clubs, in december prijken er 28 zulke verenigingen op, in februari l950 loopt het aantal op tot 50, in maart worden 59 Hobby Clubs genoteerd en in april 63. In oktober 1950 wordt een voorlopig hoogtepunt bereikt met een totaal van 70 officieel geregistreerde Hobby Clubs in de Lage landen. Was het een bevlieging?

Als officiële oprichtingsdatum van Hobby Club Dordrecht wordt aangehouden: 25 februari 1950. Alle Dordtse HC-enthousiasten zouden op die dag verenigd worden in één Hobby Club. Thom Houtman schreef namens het voorlopig bestuur de volgende uitnodiging:

Beste Vrienden,  Zaterdag 25 Februari om 2.30 uur n.m. houden we een vergadering op het Mauveplein 14  AGENDA: 1. Oprichting der HOBBY-CLUB. 2. Mededelingen van het voorl. Bestuur. 3. Gelegenheid tot het stellen van vragen.  De aankondiging in “Hobby Club”, dat deze vergadert op een veldje achter het station is niet van ons afkomstig. Wij zoeken reeds contact met deze lieden. Ga er dus Woensdag voor de goede gang van zaken niet allemaal heen.  Namens het voorl. Bestuur, Thom Houtman, secretaris.

De uitnodiging oogt professioneel. Het is geen beduimeld velletje, maar een stevig kaartje, gedrukt op een eigen drukpersje. Het Mauveplein was gelegen in de uit de jaren twintig stammende Mauvebuurt in Oud-Krispijn, het ‘Klein Zwitserland’ van Dordrecht. Op Mauveplein 14 was drukkersleerling Anthon Adriaanse in pension. Tegen een huur van fl 2,25 per week, inclusief gas en licht, was er in dat pension ook een achterkamertje beschikbaar; in dat bescheiden onderkomen begon de Hobby Club Dordrecht haar bestaan. Het eerste bestuur zag er als volgt uit: voorzitter – Hans Huisman; secretaris – Thom Houtman; penningmeester – Anthon Adriaanse; archivaris – Ab Vos; materiaal-commissaris – Fred Marseille. Een belangrijke factor voor het welslagen van deze HC was de leeftijd van de pioniers: Hans Huisman was al 21 jaar, Thom Houtman was 19½, Ab Vos was ongeveer van dezelfde leeftijd en Anthon Adriaanse bijna 17. Hans Huisman zat in militaire dienst, zijn vader was penningmeester van het bestuur van de Dordtse Huisvlijtschool. Van deze figuurzaagclub voor heel jonge kinderen zou later nog menig lid op 13-jarige leeftijd de overstap maken naar de HCD, waar meer ‘volwassen’ hobby’s werden beoefend.

Leden van het eerste uur voor het pand aan het Mauveplein.
Staand links: Anthon Adriaanse; rechts Ab Vos.
Middenvoor Annie Steinhauser.

Drie jaar na de oprichting memoreerde Anthon Adriaanse de begintijd van de HCD: ‘Die middag werd onze H.C. opgericht en we begonnen met een 20-tal leden. Er werd een bestuur gevormd, een inzameling gehouden, er kwam een kamer tot onze beschikking van 4 bij 5 meter, die we snel inrichtten tot een gezellig clublokaal, maar nu komt de eerste fout die het bestuur maakte: zij hield de ene vergadering na de andere om statuten en plannen te maken en ondertussen werd vergeten, dat er 20 leden waren die iets wilden zien van de H.C. en haar bestuur.’ (Hobby Puk, juli 1953, p. 3). Vooral Hans Huisman en Ab Vos vergaderden of hun leven er van afhing: alles moest er reglementair aan toe gaan, al ging daar wel veel tijd in zitten. Op 1 mei 1950 werden de statuten goedgekeurd, maar inmiddels hadden er al leden opgezegd wegens non-activiteit. Anthon, de pragmaticus, vond dat er met de handen moest worden gewerkt. Niets mooier dan de vreugde van een 12-jarig jongetje, dat gloeiend van trots komt aanzetten met zijn eerste eigen maaksel, een heleboel email koperdraad gewikkeld om een spijker plus een batterijtje van 4½ volt: hij had een magneet gefabriceerd. Het Jongensradioboek van Leonard de Vries, waarvan in 1949 de zesde druk was verschenen, was ook mede daarom zo populair, omdat het niet te hoog gegrepen was: de beschreven apparaten waren makkelijk na te maken. In het begin werd er op de Hobby Club voornamelijk veel met zwakstroomtechniek gewerkt; er werden eenvoudige radiootjes gemaakt (éénlampertjes en tweelampertjes) en de nodige kristalontvangers. Radio-onderdelen werden gekocht bij de Radiobeurs op de Voorstraat of bij Radio “Robot” in de Vriesestraat, dat gedreven werd door de vader van HC-lid Daaf Rosendal. Het loonde ook de moeite om je eigen radio te bouwen, want een oude, ter overname aangeboden radio moest al gauw veertig gulden opbrengen, in een tijd dat het gemiddelde weekloon krap veertig gulden bedroeg. Ontegenzeggelijk werd Radio al snel de afdeling van de Hobby Club, en veel jongens hebben daar hun technische kennis opgedaan.

Kort na de oprichting benaderde de Hobby Club Dordrecht ook Dordtse industrieën voor het houden van een excursie. Het in de Mauvebuurt wonende lid J.G. Buys schreef keurige brieven aan het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf (GEB) en aan de Electromotorenfabriek (EMF) Dordrecht. Het GEB opende gaarne haar poorten voor de nieuwe vereniging, maar van de EMF kwam op 7 maart 1950 deze kat: ‘Uw Engels gezelschap (wij menen n.l. dat Hobby-club een Engelse vertaling is van liefhebberij-vereniging) dat een excursie zou willen maken naar onze fabriek, moeten wij helaas teleurstellen omdat de aanvragen voor excursie’s zovele zijn, dat wij de tijd hiervoor moeten reserveren voor aankomende ingenieurs en Middelbare Technici.’ Dat de inspiratie voor de Hobby Club van buiten Nederland kwam, had de purist van de Electromotorenfabriek haarfijn aangevoeld: Amerika was in vele opzichten het lichtende voorbeeld voor de opwaarts strevende jeugd van Nederland. Meermalen werd in het blad Hobby Club ook gewezen op de Amerikaanse Science clubs, die verwant waren aan de HC.

Over het algemeen stonden ouderen positief tegenover de Hobby Club. Hoewel de ouders van de leden in principe buiten de club werden gehouden, was het natuurlijk wel gunstig, dat zij niet afwijzend stonden tegenover een vereniging die door zulke positieve idealen werd bezield. Dat wil niet zeggen dat er geen kwajongensstreken werden uitgehaald. Een halve eeuw na dato herinnerde zich Hans Huisman nog een scheikunde-experiment dat erin bestond, dat een grote mandfles met een of ander gas werd gevuld. Nadat er een kurk op was geplaatst, werd de fles heel vroeg in de ochtend uiterst behoedzaam naar een braakliggend terrein bij de Oranjelaan vervoerd. De HC’ers doken weg achter een aarden wal en staken de lont aan die liep naar de inhoud van de fles. Zij wachtten minutenlang op het verwachte knaleffect. Er gebeurde echter.... hoegenaamd niets. Waarschijnlijk was het gas toch via de kurk weggelekt.

Voor vele beginnende Hobby Clubs was de clubruimte het grote probleem. Tien weken na de oprichting verliet de HCD het achterkamertje op het Mauveplein om een gebouw van de KNVB te betrekken op de Wolwevershaven. Het was een fraai pand, bestaande uit een grote achterkamer waar een grote tafel werd neergezet voor afdeling Radio, een kleine tussenkamer die werd ingericht voor afdeling Fotografie, en een voorkamer waar andere afdelingen hun plaats vonden. In de jaren zeventig was in hetzelfde pand een bekend uitgaanscentrum voor jongeren gevestigd: Patta Poeff. Voor de HC was het een groot nadeel dat er geen spijker in de muur geslagen mocht worden en dat alle spullen na gebruik weer moesten worden weggezet in een bovenruimte, zodat telkens veel tijd heenging met het opbouwen en wegbergen. Ook was de huur (vijftien gulden per maand) bezwaarlijk. Het was een noodsprong geweest, maar na een half jaar week de HCD weer uit naar het Mauveplein. Wel stelde men vele pogingen in het werk om een nieuw clubgebouw te krijgen. Thom Houtman schreef zelfs naar de Spoorwegen hoeveel de uitgebrande driewagen-treinstellen op het baanvak R’dam D.P. – Schiedam moesten opbrengen. En in diezelfde brief merken we, dat hij de moed zeker niet liet zakken: ‘Onze vereniging, die zich o.m. ten doel stelt bij de Nederlandse jongere generatie behoorlijke hobby’s aan te kweken en zich in dit verband ook bezig houdt met het probleem massajeugd, zocht reeds lange tijd vruchteloos naar een werkruimte.’

Te midden der vele andere HC’s sloeg de HCD geen gek figuur. Al in augustus 1950 klinken in het lijfblad Hobby Club sombere geluiden: verscheidene HC’s bevinden zich in een crisis. ‘Sommige H.C.’ers vragen zich af of de idealen en doelstellingen, zoals die o.m. in de hoofdartikelen van ons blad [naar voren komen], verwezenlijkt kunnen worden. Ze zeggen “Zijn we niet meegesleept door al te grote verwachtingen?”’

Leonard de Vries ventileerde in Hobby Club zijn aanmoedigingen en opmerkingen aan het adres van al die geesteskinderen die het even niet meer zagen zitten. Alle begin is moeilijk: de Hobby Club was een totaal nieuw concept, maar één dat weerklank had gevonden, dus het loonde de moeite om door te zetten:

Een jaar geleden verscheen het eerste nummer van Hobby Club. Het kondigde zich aan als iets nieuws en het was iets nieuws, want het brak met de tradities van “leesvoer” voor de lieve jeugd, van stompzinnige beeldverhalen en kinderachtige vertelsels van oom Wim en tante Jet.’ (Hobby Club, september 1950, p. 259).

Leonard de Vries geeft de in moeilijkheden verkerende HC’s de raad vooral niet stil te blijven zitten, want stilstand doodt de club.

De Hobby Club Dordrecht zat niet stil. In april 1950 werkte zij mee aan de scheepsmodellententoonstelling ‘Holland zeilt’. Van het Tijdschrift voor hobby-isten en knutselaars ging een verzoek uit tot deelname aan de nationale zeepkistenrennen. Het archief laat ons in het ongewisse hoe op dit verzoek werd gereageerd, maar het bericht illustreert de algemene hobbygerichtheid.
Grote furore maakte de HCD met haar HC-fietsvlaggetje, dat gemaakt was naar een ontwerp van John Hummel, de tekenaar van de Hobby Club boeken. Het zag er als volgt uit: driehoekig, een blauw veld met gele bliksemflits, waarin gedrukt: ‘Hobby Club Holland’. Het vlaggetje was dubbelzijdig en aan beide zijden bedrukt, kleurecht en wasbaar. De gele bliksemflits werd op de naaimachine gestikt. Na de eerste fabricage zijn er dunnere exemplaren gemaakt die vlugger droogden.
Er werden, naar de secretaris trots vermeldde, dagelijks proefnemingen met de vlaggetjes gedaan, zoals herhaaldelijk nat maken en drogen, bevriezen, wassen en dergelijke.

Hobby Club leden uit heel het land – zij duidden zich ook wel aan als ‘Hobbyanen’ – bewonderden dit vlaggetje op het eerste, driedaagse, HC-congres, dat in 1950 te Amsterdam werd gehouden, en de bestellingen stroomden binnen. Ook dit kleine vlaggetje moest het ideaal versterken, getuige deze passage uit een brief van een Amsterdamse HC’er: ‘[…] zo’n vlaggetje op je fiets maakt natuurlijk een goede propaganda. Je wordt dan door je vrienden en kennissen ondervraagd wat dat voor een club is. Zodoende is hun nieuwsgierigheid gewekt – de Amsterdammers zijn erg nieuwsgierig – en kun je het hun dus vertellen.’
 

Tot nu toe hebben we het steeds gehad over de ‘Hobby Club Dordrecht’, maar het briefpapier uit deze jaren voert in zijn hoofd de naam ‘Nederlandse Bond van Hobby Clubs, Afdeling Dordrecht’. Op 15 april 1950 werd de NBHC opgericht, de ‘Nederlandse Bond van Hobby Clubs’, waar alle bestaande HC’s zich bij aansloten. De oprichting vond plaats op het genoemde congres in Amsterdam. Er werden statuten vastgesteld en een hoofdbestuur gekozen (door de Hobby Clubs). Het contact tussen de Bond en de HC’s was in 1950 nog zeer innig. Toen de HC Tegelen bij de HCD op tamelijk onheuse wijze fietsvlaggetjes bestelde (‘Wij verzoeken U vooral goed op de kwaliteit te letten want prutswerk is geen reclame voor een “hobby club” zij worden onmiddellijk geretourneerd als ze niet goed worden bevonden’), stelde de HCD het hoofdbestuur hiervan in kennis (‘Wij vermelden dit als kennisgeving, aangezien de toon van het schrijven ons toeschijnt een beetje te ver uit het Hobby Club idee te liggen’). Overigens blijkt uit een Tegelse excuusbrief, dat de slechte indruk die het schrijven had gewekt niet op moedwil berustte, maar te wijten was aan stilistische onbeholpenheid van de correspondent. Het contact tussen de Hobby Clubs onderling verliep in het begin van de jaren vijftig voornamelijk per brief, want de verbindingen waren nog niet zo best en veel geld om te reizen hadden de jeugdige HC’ers niet. Eens per jaar vaardigden de Hobby Clubs hun vertegenwoordiger(s) af naar het jaarlijkse Paascongres van de Bond. Hiervoor was ook geld beschikbaar, maar van de leden werd wel verwacht dat ze als het enigszins kon op de fiets naar het congres gingen. De aantrekkingskracht van de Hobby Club was mede gelegen in het feit dat de contributie zo laag mogelijk werd gehouden: een kwartje per week.

In een brief aan Leonard de Vries vertelt de secretaris over een propaganda-actie in het Dordtse warenhuis ‘Linders’ in de Raamstraat:

Welnu, we zouden de etalages inrichten en ieder had een etalage. Maar zoals dat gaat, de helft van de lieden bleef stiekempjes in de Ardennen of weet ik waar en de rest nam doodgewoon ieder drie etalages. Daarna begon men zich een punthoofd te werken aan de etalages, edoch wat geschiedde we kregen van het warenhuis, dat notabene een gratis vacantiepersoneel aan ons had, niet de minste medewerking. Zelfs etalagepoppen waren er zogenaamd niet en we moesten ze maar zelf maken. Onze Heer voorzitter, die als altijd het meeste werk verzet dit tussen haakjes en tussen ons gezegd, begon zich enigszins vies genomen te voelen en had de warenhuizers al eens tot de orde geroepen maar dat hielp niet. Toen heeft de penningmeester die medelijden kreeg, wat je als penningmeester eigenlijk niet mag, met enige andere bestuursleden een audiëntie aangevraagd en daar onder opgaaf van redenen verklaard dat we de eer aan ons hielden en zovoorts en daarna zuchtte de Hobby Club diep en allen rustten.

Wat Thom Houtman er niet bij vertelt, is dat het in de bedoeling lag om in de etalages te overnachten om reclame te maken voor de Hobby Club. Voor een ‘sleep-in’ was de tijd echter nog niet rijp, vandaar waarschijnlijk de weigerachtigheid van het personeel. Houtmans brief, gedateerd 5 september 1950, maakt de indruk geschreven te zijn door een realistisch denkende HC’er die toch de moed niet liet zakken. Zulke mensen had een beginnende Hobby Club nodig. Ik citeer nog een stukje uit dezelfde brief (L. de Vries had om een artikeltje gevraagd voor Hobby Club): ‘Over wat we zullen doen zeg ik maar niets, we hebben geleerd pas de mond open te doen als we ermee in de handen staan. Komt er dus nog eens een artikel, dan ploft het zo uit de lucht en wacht dan rustig op plaatsing. Laat ons thans snel verder doorwerken want overmorgen begint de school weer. Met vele Hobby groeten van hier, tekent namens de feestcommissie

(Thom Houtman secretaris)’

Groter succes had de Hobby Club in augustus 1950, met een stand op een tentoonstelling van de Dordtse Huisvlijtschool, waar vele werkstukken waren opgesteld, terwijl een versterkerinstallatie en een werkende scheikundeafdeling het geheel completeerden. Er werd ook een puzzelrit gehouden, die langs de ruïnes van het Huis ter Merwe voerde, dat toen nog in een wildernis lag, en die eindigde op de zandvlakten achter het zwembad ‘De Groene Plas’.

Het interieur van de HC-locatie in de Vleeshouwersstraat.

De verhuisperikelen hebben we al aangesneden: toen men genoeg had van het KNVB-pand en weer op het Mauveplein terecht kwam, bezat de HCD nog maar zeven leden. Er stond een schuld van fl 30, –, maar men besloot door te zetten.

In januari 1951 betrok de HCD een oud pakhuis in de Vleeshouwersstraat nr. 39, dat behoorde bij Drukkerij Obreen, waar Anthon Adriaanse werkte. ‘Het was een gebouw van 17 bij 3½ meter, met scheuren in de wankele muren, waardoor klimop naar binnen groeide, met vele lekkages en enkele aan de kant verrotte balken onder de vloeren.’ Er waren drie verdiepingen, waarvan er twee werden gebruikt. Op de begane grond werden de fietsen gestald. De eerste verdieping bood onderdak aan de afdelingen Radio, Modelbouw en Drukkerij. Op de bovenste verdieping, die tien graden helde, werd een donkere kamer ingericht voor de afdeling Fotografie, verder bood zij plaats aan een bestuurskamer, een magazijn en een geluidsinstallatie in aanbouw en werd er een afdeling Scheikunde gepland. Er werd hard gewerkt om van het pand, dat al veertig jaar ongebruikt stond, iets toonbaars te maken. Het was een behoorlijk karwei, want elektriciteit, gas en water ontbraken. Gijs van Aardenne noteerde in een terugblik:

[er werd] elektriciteit van de drukkerij betrokken, eerst via een snoer, later via een spanleiding en een meter. Voor het gebruik van de elektriciteit werd fl 2,50 per maand betaald. De eerste keer, dat er elektrisch licht brandde, kwam de politie kijken, daar de achterkant van het hoofdbureau net op ons gebouw uitkeek. Ze vreesden looddiefstal en we werden daarom aan een streng verhoor onderworpen. Alles kwam evenwel goed terecht en we hebben later veel steun en medewerking van de politie ondervonden. In de donkere kamer werd een waterleiding geïmproviseerd door twee 150-liter vaten, die gevuld werden via een lekkende tuinslang, uit de kraan van een bereidwillige buurvrouw. Eenmaal kreeg ze de schrik van haar leven, toen ze de slang van de kraan nam en de moeizaam opgepompte 300 liter in een ogenblik retour kwamen in haar keukentje, daar de nog gevulde slang als een hevel werkte.

Bij haar inval in het gebouw had de politie alle uitgangen afgesloten. Het enige meisje dat de HCD toen rijk was, heette Annie Steinhauser. Hoewel in Dordrecht geboren, bezat zij nog de Oostenrijkse nationaliteit, wat haar extra kwetsbaar maakte in een tijd dat ongewenste buitenlanders zonder veel plichtplegingen over de grens werden gezet. De politie vroeg haar ‘Wat doe jij hier?’ en ‘Weten je ouders dat?’, maar de dienaren der wet draaiden aanzienlijk bij, toen hun de doelstellingen van de club waren uitgelegd. Een oudere politieagent zag mogelijkheden; hij vroeg: ‘Zouden jullie in staat zijn een paar straatjongens waar we nogal veel last mee hebben in jullie club op te nemen?’ Na het positieve antwoord van de voorzitter, kwamen er op een dag inderdaad drie jongelui aan, wier identiteit van tevoren door de politie bekend was gemaakt. Twee van hen hebben zich goed geïntegreerd in de club, maar bij de derde werd na verloop van tijd thuis een doos radio-onderdelen gevonden, die aan de Hobby Club toebehoorden. De HCD kreeg haar doos terug, maar zag ervan af aangifte te doen. De derde ‘straatjongen’ bleef voortaan weg. In die rustige jaren vijftig was criminaliteit op de Hobby Club ongehoord.

De HCD beschikte over de volgende afdelingen: Radio, Modelbouw, Fotografie, Scheikunde en Drukkerij. Deze laatste, ietwat ongebruikelijke, afdeling stond onder leiding van Anthon Adriaanse. Op het tweede Paascongres van de Nederlandse Bond van Hobby Clubs, in 1951 gehouden in jeugdherberg de Ockenburg te Loosduinen, oogstte de afdeling Drukkerij veel succes met het eigen handpersje, waarmee gewoonlijk de convocaties voor vergaderingen werden gedrukt, en zelfs de voorloper van de het clubblad van de HCD, dat later de naam Hobby Puk zou krijgen. Deze ‘oer Hobby Puk’ was gedrukt op een velletje van 8½ bij 11 cm. en bevatte twee artikelen: ‘Van de redactie’ en ‘Van knaap tot aap’, een verslag van een excursie naar Diergaarde Blijdorp.

Toen het clubgebouw eindelijk was ingericht, werd met medewerking van de krant een propaganda-actie gehouden, die een niet gewenst succes opleverde: de leden die er op af kwamen, dachten als op een huisvlijtschool bezig gehouden te zullen worden en waren ongeschikt als idealistisch ingestelde pioniers. Bovendien kreeg de HC van allerlei weldoeners een hele hoop oud, waardeloos materiaal. Met de laatste energie werd de rommel opgeruimd en een ouderavond georganiseerd. Er was voor die gelegenheid een toneeltje getimmerd, waarop een jongen optrad die kon zingen en op een gitaar tokkelen. Hij vulde de halve avond. Ook werd er een demonstratie gegeven van de drukpers. Op een gegeven moment viel het licht uit (de spanleiding naar het belendende pand was een dun draadje, dat de spanning van 125 volt niet aan kon). Tastend in het duister, ging Anthon Adriaanse naar het hoofdgebouw van drukkerij Obreen om de situatie te verhelpen. Leden en ouders bleven een kwartier lang in het donker wachten, zonder dat er een klacht over hun lippen kwam. De avond werd voortgezet met een verloting.

Overigens moest de HCD het grotendeels wel hebben van industrieel afvalmateriaal, dat bedrijven als de sleutel- en slotenfabriek Lips en de bruggenbouwers Penn & Bauduin alsook diverse aannemers graag voor het goede doel afstonden. Van Lips kreeg de Hobby Club hele mooie plaatjes staal die goed te gebruiken waren. Penn & Bauduin was het familiebedrijf van de Van Aardennes, en Gijs kon altijd wel wat hout krijgen ‘bij mijn vader op de fabriek’. Met name de afdelingen Houtbewerking en Modelbouw maakten gebruik van afvalmateriaal. Rails voor modelspoorwegen was bijna onvindbaar, en als het er was, was het onbetaalbaar. Dus modelbouwers soldeerden twee antennedraden aan elkaar om rails te imiteren. Dat had ook de charme van de authenticiteit.

Na verloop van tijd zag het bestuur in, dat de Hobby Club niet alles kon laten aankomen op het initiatief van haar leden, maar dat zij iets te bieden moest hebben. Het was J.G. Tromp, die hiervoor zorgde. Jan Tromp was een uit Assen afkomstige MTS’er, die in hetzelfde pension woonde als Anthon Adriaanse. Het werd al snel duidelijk, dat Jan Tromp wel het een en ander wist van radio en elektronica, hij had bij voorbeeld al eigenhandig een oscilloscoop gebouwd. Jan was 21 jaar oud toen hij toetrad tot de club en zich opwierp als ‘afdelingsleider’ van de afdeling Radio, waarvoor op de HCD de meer democratisch klinkende term ‘instructeur’ was ingevoerd. Hij voerde een instructiesysteem in, stelde bouwdozen samen en gaf cursussen. Hij plaatste zelfs zijn eigen oscilloscoop op de Hobby Club. Vanaf die tijd was ‘Radio’ de grootste en belangrijkste afdeling van de HCD en kwam alles op gang. Er werd voor de afdeling Radio een werktafel getimmerd van 14 meter lang en 95 cm breed, met een bovenblad van hardboard. De werktafel was opgebouwd uit oude deuren, krattenhout van Ardath (een tabaksverwerkende industrie), zonneschermen en andere gebruikte stukken hout, en was uniform in 15 stukken verdeeld, met 15 stopcontacten en diverse antenne-invoeren. De door Jan Tromp samengestelde bouwdozen bevatten onder meer de onderdelen voor één- en tweelampsradio’s, toongeneratoren en zaagtandgeneratoren. Voor beginnelingen werden dozen met zwakstroominstallaties gemaakt, met telefoons, schellen en zoemers en verschillende schakelingen, zoals hotel-, kruis-, serie- en parallelschakelingen.

Een ander hoogstandje op radiogebied was geleverd door ene Klaas, die bij de vliegtuigenfabriek Aviolanda werkte. Thom Houtman had hem meegetroond naar de Hobby Club, waar hij demonstreerde hoe je muziek niet alleen kunt horen, maar ook zien. Hij had namelijk een VCR 97 radarbuis tot oscilloscoop gemaakt en de muziek van een platenspeler op Hor[izontal] en Vert[ical] platen aangesloten. Bij het afdraaien van de plaat krijg je dan zogenaamde ‘Lissajous’ figuren, die in grootte variërende ellipsen vormen als ze in en uit fase komen. Tegenwoordig worden deze figuren wel als screensaver gebruikt, maar indertijd was dit een sensationele vinding. De vertoning werd dan ook een groot succes.

Ab Vos, die in oktober 1950 Hans Huisman was opgevolgd als voorzitter, bouwde een thuis begonnen versterker op de Hobby Club af. Hij had hiertoe eindbuizen van de geallieerden op de kop getikt, twee 807-s van ongelijke kwaliteit. Hij had een adresje waar hij zijn transformatoren kon laten wikkelen. Deze eerste versterker zou door nog vele versterkers worden gevolgd. Later zou de HC op het Bagijnhof propaganda maken door een stuk of vier speakers in lantaarns te hangen; zij waren verbonden met een zelfgebouwde versterker van 40 watt met ‘een perfecte geluidsweergave’.

In mei 1951 verscheen het eerste echte cluborgaan van de ‘Hobbyclub’ afdeling Dordrecht, onder redactie van C.B. Roos, J.Th. Schippers Jr. en L.J. v.d. Klooster. Met het omslag meegerekend, telde het veertien pagina’s. De naam De seinsleutel duidde weer op de elektronische gerichtheid van de Hobby Club, maar in het voorwoord ‘van de bestuurstafel’ werd wel degelijk getracht een verband te leggen tussen de verschillende hobby’s. Het ‘doel van de hobbyclub’ was volgens de auteur ‘de wereldvriendschap onder de jongeren te bevorderen’ en ‘de mogelijkheid [te openen] voor jongens en meisjes hun hobby’s te kunnen uitoefenen, ook als dit thuis door financiele of andere omstandigheden niet mogelijk is.’ De auteur vervolgt: ‘Zij tracht dit doel te bereiken door de hobby’s gemeenschappelijk uit te oefenen en het doen houden van lezingen op allerlei gebied. Dat deze hobby’s uit zeer uiteenlopende richting kunnen zijn, lijdt geen twijfel, doch dat er in deze verscheidenheid iets gemeenschappelijks ten grondslag kan liggen, evenmin. [...] Hoe zou de fotografie ooit tot ontwikkeling zijn gekomen, indien er geen onderzoekingen waren gedaan op scheikundig gebied. En hoe zouden er ooit in de toekomst op de hobbyclub nog eens geluidsfilms geproduceerd kunnen worden, indien er niet een afdeling radio en electriciteit was.’ In een van de artikelen breekt C.B. Roos een lans voor ‘artistieke hobby’s’. Hij vraagt zich af, waarom er zo weinig interesse is voor zo’n afdeling: ‘Is het misschien zo, dat het woord “Artistiek” een rare klank heeft. Je denkt daarbij natuurlijk aan artisten, die men wel kent als mensen met lange haren en die zich nooit of zo af en toe wassen en scheren. Zijn daardoor de artistieke hobby’s zo weinig bemind?’ Roos vindt dit echter geen gegronde reden, bovendien zijn niet alle artistiekelingen rare mensen met baarden! Onbetaalbaar is zijn opsomming van wat er al niet gerekend kan worden tot de ‘artistieke hobby’s’, namelijk: ‘Muziek, Declamatie, Schilderen, Tekenen, Boetseren, Toneel en Fotografie. Deze laatste slechts ten dele omdat Fotografie half Technisch, half Artistiek is.’ Verder bevat De seinsleutel artikelen over fotografie, zendamateurs, scheikunde en radio, een verslag van de nieuwe voorzitter Ab Vos over het Paascongres van de NBHC in Loosduinen en een fantasie van de 12-jarige Wim de Zeeuw over een reis naar de maan per raket. Deze ‘luchtreus’ deed er twee dagen over om de maan te bereiken.

Alles wijst er op, dat de Dordtse afdeling van de NBHC het in vergelijking met sommige andere afdelingen lang niet slecht deed. Een Bondsschrijven van 6 maart 1951 getuigde nog van pioniersoptimisme:

Er wordt thans overwogen een stichting “Jeugd en industrialisatie” in het leven te roepen, waarin zowel de Hobby Clubs als de regering, de industrie en het technische onderwijs zitting hebben. De activiteiten van deze stichting zullen vooral gericht zijn op het uitbreiden en tot bloei brengen van de Hobby Clubs zonder dat deze daardoor hun vrijheid verliezen. Verder is er een direct contact met de Verenigde Staten van Amerika in voorbereiding, maar ook dit zal alleen resultaten kunnen opleveren als dit namens de Hobby Clubs en met aanbeveling van regering en industrie gebeurt.

De Amerikaanse inspiratie blijkt ook uit een wervende tekst van Ruud Heineke, secretaris van de HCD tussen medio 1951 en medio 1952: ‘Een Hobby Club is de club van de toekomst; zoals de Science en Hobby Clubs in Amerika tienduizenden leden hebben, zullen de Hobby Clubs in de toekomst een geweldige vlucht nemen. Waardoor heeft Europa, dat 40 jaar geleden een technische en wetenschappelijke voorsprong had op Amerika, nu een achterstand? Amerikaanse deskundigen zeggen: door het technische jeugdwerk.’

Maar weldra werd het H.C.-wezen in Nederland getroffen door tegenslag. Niet alleen voerden talloze clubs een strijd om het bestaan, ook het maandblad Hobby Club was niet zeker van zijn voortbestaan. Uitgegeven op niet-winstbasis door de jonge uitgeverij De Bezige Bij, kon Hobby Club zich geen verlies permitteren. Het eerste nummer telde 64 bladzijden, het volgende 56, en via 48 liep de omvang terug tot 40 bladzijden. Nadat de eerste vlaag van enthousiasme voorbij was, vermochten wervingsacties het aantal abonnees niet aanmerkelijk te doen stijgen, maar de adverteerders eisten er meer. De Bezige Bij ging op het blad verliezen. Zolang het verlies binnen de perken bleef, kon Hobby Club nog worden voortgezet, zij het in de derde jaargang (1951) wél in een kleiner formaat. In februari 1952 werd de uitgave gestopt.

In een brief van 29 januari 1952 schrijft Leonard de Vries: ‘Het is het Hobby Club werk niet voor de wind gegaan en zowel het blad als vele clubs voeren een zware strijd tegen de ondergang. Vandaar dat ik momenteel, na jarenlang bij industrie en overheid voor de belangen der Hobby Clubs gepleit te hebben, alles concentreer op de stichting, die uitkomst kan brengen.’ Die stichting, de Stichting tot Bevordering van het Hobby Club werk (SBHC), die financieel gesteund zou moeten worden door het bedrijfsleven, waarvan het bestuur gevormd zou moeten worden door vooraanstaande mensen uit het bedrijfsleven, kwam inderdaad tot stand. Voorzitter werd prof. dr. ing. N.A. Halbertsma, oud-hoogleraar te Utrecht en verlichtingsexpert van Philips.

De Nederlandse Bond van Hobby Clubs maakte in juni 1952 plannen voor een propagandaweek in oktober. De Bond stipuleert, dat elke afdeling maandelijks een verslag dient in te leveren om instanties van inlichtingen te kunnen voorzien. In december richt de Bond een schrijven aan zijn afdelingen, waarin betreurd wordt, dat de resultaten na het Paascongres van 1952 te Eindhoven NIHIL zijn gebleken. De schuld ligt bij de clubs, die het contact met de Bond niet hebben onderhouden: ‘Dit hebben jullie schandelijk verwaarloosd.’ Vóór 31 januari 1953 wordt van elke afdeling een verslag over de werkzaamheden verwacht en een financieel overzicht. Het Hobby Club werk moet immers landelijk worden aangepakt! Bovendien dient de Bondscontributie te worden voldaan, die reglementair voor Hobby Clubs met een inkomen uit contributies tot fl 35,- neerkomt op 5% van deze gelden. ‘Bij verhoging ad fl 10,- aan contributie wordt bij deze 5% nog 2% opgeteld, met dien verstande, dat het percentage niet hoger komt dan 20%.’ Betaling in gedeelten is mogelijk, voegt het jeugdige dorknopertje eraan toe, ‘en wanneer een Hobby Club slecht in staat is om een gedeelte of helemaal niets te betalen, dan moet dit onder opgaaf van redenen in het financieel overzicht vermeld worden.’ De contributieachterstand van Hobby Club Dordrecht bedraagt fl 64,-. Gijs van Aardenne, die zich zou ontpoppen tot een groot tegenstander van de Bond, stuurt op 28 januari 1953 fl 2,50 ter bestrijding van de gemaakte kosten. De Dierense Hobby Club is het met deze gedragslijn helemaal eens: het is absurd, dat de HC Dieren gedwongen zou zijn om 17% van haar inkomsten af te dragen aan de Bond. ‘Ik vind het een kostelijke bak dat jullie een rijksdaalder gestort hebben.’

De NBHC trok lering uit deze weerwilligheid: op het Paascongres van 1953 werd besloten, dat de Bondscontributie voortaan niet meer per club geheven zou worden, maar per lid. Voor leden tot en met 17 jaar zou een contributie van fl 0,50 per jaar gelden, voor leden boven de 17 werd dat fl 1,-. Maar hiermee werden de kritische geluiden niet voorgoed gesmoord. De Haagse HC’er Rob Mante schreef: ‘Het ruikt naar dictatuur.’ En elke vorm van dictatuur druiste regelrecht in tegen de democratische grondslagen van de Hobby Club. In een terugblik zou Gijs, op 18 januari 1960, aan prof. dr. ing. N.A. Halbertsma schrijven, dat de oorspronkelijke NBHC in 1950 was opgericht door zelfstandige Hobby Clubs, maar op het Paascongres van 1953 was de zaak omgedraaid: er werd toen gesteld dat de NBHC afdelingen kon oprichten, die Hobby Clubs zouden heten. Door deze constructie gingen volgens Gijs zelfstandigheid en vrijheid verloren en was het voor de clubs onmogelijk geworden om zelfstandig rechtspersoonlijkheid te verkrijgen.

In 1953 was die volhardende en zich zeer autonoom voelende Bondsafdeling daar in Dordrecht een lichtpuntje temidden van veel gestaag groeiende somberte. De HCD had ten minste in Radio een goed draaiende afdeling. De rest zou moeten volgen, want ieder nieuw lid schreef zich nu meteen in voor Radio, ook al voelde hij zich meer tot een andere hobby aangetrokken. Een paasverloting bracht geld in het laatje. Op 25 maart 1953 telde de HCD 31 leden, op 27 mei 1953 was de situatie als volgt: ‘De afdeling Radio loopt op het ogenblik goed en de afdeling Modelbouw, w.o. houtbewerking, komt ook wel goed. Misschien kan er ook iets van de afdeling Fotografie komen, maar de afdeling Scheikunde blijft voorlopig een bezwaar vanwege de hoge kosten.’

De contributie bedroeg, sinds een in april 1953 doorgevoerde verhoging, 30 ct. per week. Er ging meteen een wervend biljet de deur uit: ‘De H.C. staat open voor alle jonge mensen, die in een geest van gelijkheid, durf en idealisme met anderen willen samenwerken.’ De HCD vroeg in mei 1953 een girorekening aan, die wegens het ontbreken van rechtspersoonlijkheid op naam van de penningmeester zou worden gezet. Het werd een heel mooi nummer: 601060. In deze maanden werd een bar geopend, die behalve gezelligheid ook geld opleverde. Er werd, kennelijk ter inwijding van die bar, een drinkwedstrijd gehouden. Het logboek bevat het volgende verslag: ‘Gijs had een weddenschap afgesloten, wie 8 flesjes chocomel op zou drinken binnen 3 kwartier, die zou hij betalen; kreeg het slachtoffer ze niet op dan moest hij ze zelf betalen die hij leeggedronken had, Jaap Dortwegt was heldhaftig, maar zijn ogen waren groter dan zijn maag en hij gaf de moed op na 3 flesjes, omdat het van binnen borrelde, Charles Dürinck zou de andere 5 flesjes in 1 kwartier leegdrinken, maar wat was die gulzig want in 3 minuten waren ze leeg. Gijs was zijn centen kwijt en de bar was leeg.’

Niet dat de HCD een drinkclub werd, en alcohol was helemaal uit den boze! Een flesje frisdrank tussen de bedrijven door was in orde, en er werd ook wel na een actieve middag of avond een kaartje gelegd, maar het mocht niet ‘ontaarden’. De leden stonden dan ook zeer sceptisch tegenover het voorstel ook koeken en dergelijke op te nemen in de barvoorraad! Op de periode in de Vleeshouwersstraat werd door sommige leden uit die tijd met weemoed teruggekeken. Ook al kon de bouwval wegens brandgevaarlijkheid niet goed worden verwarmd, de sfeer was er voortreffelijk. Een van de geliefde bezigheden buiten het hobbiën, was het vertellen van ‘sterke verhalen’. Aan de bar kwam de één met een nog fantastischer verhaal dan de ander.

Het ging goed met de Hobby Club Dordrecht. In mei 1953 luisteren de bestuursleden naar de namen Anthon Adriaanse (voorzitter), Gijs van Aardenne (secretaris), Annie Steinhauser (penningmeesteresse), Arend Kastelein (materiaal-commissaris) en Jaap Dortwegt (algemeen adjunct). Het logboek vermeldt vele activiteiten: Anthon plaatst op het chassis van een oscilloscoop een universeel plaatstroomapparaat, Jaap Dortwegt maakt een tweelamper gereed, er wordt gewerkt aan de elektrische leiding en er wordt een antenne opgericht. Gijs komt binnen met gestencilde blaadjes. Men verwacht daar nogal veel van: ‘Deze blaadjes zullen morgen en overmorgen uitgedeeld worden aan de Dordtse Jongelui. De bedoeling is deze Jongelui ook enthousiast te maken voor de Hobby Club. Actieve leden zijn er nooit te veel. Anthon kreeg al een visioen: de Vleeshouwersstraat afgezet door Bereden Politie om de Jongelui in bedwang te houden.’

Tweelampers, kampeerontvangers, peilontvangers, de afdeling Radio zorgt ervoor! We schrijven 20 juni 1953, wanneer de ‘Posthoorngalop’ die ook in de Hobby Club boeken voorkomt, wordt uitgeroepen tot ‘kampioen der songs’: de herkenningsmelodie van Hobby Club Dordrecht. Het opzwepend ritme van de posthoorngalop volgt de cadans van het enthousiasme der leden. Vijftien juli 1953: Jan Tromp moet in dienst, neemt afscheid van de HCD, en ontvangt als eerste in de geschiedenis een zilveren H’tje, de gestileerde H van HOBBY, ‘[...] en Anthon hield een daverende speech’! Op dat moment bezat de Hobby Club Dordrecht 23 leden.

Modelbouw was de tweede afdeling die de aandacht trok. Een ouder persoon, J. Snellenberg, gaf bezielend leiding bij het bouwen van een spoorwegmodelbaan. Maar afdeling Fotografie had, bij gebrek aan belangstelling, niets gepresteerd en afdeling Scheikunde had niet kunnen werken wegens een gebrek aan leden. Er was geen aansluiting op aardgas en butagas was te duur, dus had men zich beholpen met een spiritusbrander. De scheikundeleden hadden een grote stenen tafel waaraan ze werkten. In juli 1953 verscheen de eerste echte Hobby Puk, zo genoemd wegens het kleine formaat: een clubblad in de vorm van een boekje, op kwartoformaat. Er werden op foliostencils twee bladzijden naast elkaar getikt, zodat bij een Hobby Puk van 24 bladzijden bladzij 1 en 24, bladzij 2 en 23, 3 en 22, enz. enz. op eenzelfde stencil terecht kwamen. (De som van de bij elkaar aansluitende bladzijden blijft 25). Daartoe moest van tevoren precies worden berekend welke tekst er op welke pagina zou staan, wat inhield dat alle artikelen twee keer moesten worden getikt: eerst op papier en na de organisatie van de lay-out op stencil. Een flesje rode correctielak stond klaar voor het geval er een verkeerde letter werd aangeslagen. De twee getypte helften van het stencil werden vervolgens met groene lak aan elkaar gelijmd. In september 1953 kwam de tweede Hobby Puk uit. Ze waren allerminst perfect, deze eerste Puks, maar ze waren er toch maar, mét de nodige advertenties van Dordtse zaken en bedrijven.

In het najaar van 1953 kreeg de HCD ineens een geweldig aanbod, dat de groei van de club enorm zou stimuleren: een nieuwe clubruimte, op een zolder die eerder was gebruikt voor pingpong. De zolder bevond zich boven een pakhuis en had een inhoud van 350 m3. Een nieuwe fase brak aan in het nog zo prille bestaan van de HCD.

Inloggen

X