van HOBBY CLUB DORDRECHT.

Redactie: Margreet de Waard, R. Versluis, W. de Leeuw van Weenen.
Adviseur: G.W.V. van Aardenne.
Redactieadres: Frans Lebretlaan 8
Gironummer: 601060 t.n.v. de Penningmeester van H.C.D.
Clublokaal: Oranje Vrijstaatplein 2

10e jaargang nummer 1                                                         winter 1966
---------------------------------------------------------------------------------------

Inhoud

Van de Redactie
Boetseren en Beeldhouwen
Ruimtevaart
Afd. Nieuws Astronomie
Radio modelbesturing
Afd. Toneel
Dierenrubriek
S.B.H.C.D.
Luisteren naar muziek
Nieuws van de zolder
Studierubriek Radio
      ,,          Fotografie
Puks Peins Pagina

Tekeningen en lay out, Wim Dolk en Margreet de Waard.
Technische staf, Ries Versluis en Wim de Leeuw van Wenen.

VAN DE REDACTIE EN HET BESTUUR.

Er is een heleboel gebeurt sedert de verschijning van de laatste Puk.
Allereerst zijn in deze Puk twee nieuwe rubrieken opgenomen. De dieren rubriek en de studierubriek voor de afdeling Fotografie.
De dierenrubriek wordt verzorgd door Miel Ooyen. Wim Dolk heeft voor ons een leuke tekening gemaakt die we helaas pas in de volgende Puk zullen kunnen plaatsen.
Afdeling Fotografie heeft op het ogenblik weinig te doen omdat we dus verhuisd zijn naar het nieuwe gebouw en de Doka hier nog niet klaar is. Vandaar de studierubriek van deze afdeling. Zodoende kunnen de leden teoretisch nog iets opsteken.
Op de nieuwe zolder gaat het leuk. De vloer is al zover klaar dat de club normaal kan draaien en er ruimte genoeg is voor alle afdelingen. Zelfs afdeling Toneel heeft een afgeschoten ruimte waar ze vrij kunnen oefenen.
Er wordt druk gemetseld aan de muren en verder wordt er gewerkt aan de tafels en lichtinstallaties.
Ook zijn er al diverse deuren en kozijnen gereed gekomen.

Op 1 december 1965 is er een filmavond gehouden, de laatste filmavond in het oude gebouw. Het was bijzonder druk en het filmprogramma was zeer gevarieerd. (Naar mijn smaak echter iets te technisch).

Op 28 december van het vorige jaar is er een excursie geweest naar Heerenveen, met een 40 tal leden naar de oscillograven fabriek "Tektronix".
Dit was bijzonder interessant en leerzaam, en wij vonden het erg leuk dat Arend Kastelein (oud lid van de Hobby Club) dit voor ons heeft kunnen organiseren.
We werden na aankomst onthaald op koffie en broodjes. De leden waren erg enthousiast en we hopen dan ook dat we dit jaar met een groep bij Phillips terecht kunnen.
Hierover krijgen jullie nog nader bericht.
Tot slot nog even dit. De redactie zou het bijzonder op prijsstellen als er onder de leden jongens of meisjes zijn die mee willen helpen met de Hobby Puk.
Graag even een berichtje aan mij.

MARGREET.

BOETSEREN EN BEELDHOUWEN

Figuren vormen, modelleren, uit een kneedbaar materiaal noemen we boetseren. Hiervoor gebruiken we was of geprepareerde klei.
Zoals een tekenaar zijn schetsboekje bij zich heeft om snelle notities in beeld vast te leggen, zo heeft soms een beeldhouwer ook zijn was bij de hand om een bepaalde vorm snel te kunnen boetseren.
Met de vingers vormt hij de figuren en werkt ze af met boetseerspatels of stiften, als hij er met duim of vingers niet bij kan komen.
Bij grotere stukken, die meest uit klei gemaakt worden kan hij zich nog bedienen van een soort schrapijzers om het overtollige materiaal weg te nemen.
Ook het model voor een beeldhouwwerk wordt vooraf eerst in klei geboetseerd. De werkstukken worden gemaakt op een voetstuk, waarin ijzeren of houten steunen kunnen worden aangebracht, om de klei wat stevigheid te geven.

Ook met ijzerdraad kunnen we hetzelfde doen. Voor grote stukken is het voetstuk, waarop de klei rust, geheel van ijzer; het kan op een spil ronddraaien. Zodoende kan de beeldhouwer zijn werkstuk naar alle kanten draaien, zonder zelf van plaats te veranderen.

Omdat de klei spoedig indroogt, moet ze regelmatig nat gehouden worden om barsten te voorkomen. Dat gebeurt door ze af en toe tijdens het werk te bespuiten. Houdt de beeldhouwer met werken op, dan bedekt hij het werkstuk met vochtig linnen, maar zo, dat de fijnuitgewerkte partijen niet beschadigd worden.
Daar moet het doek dus op enige afstand gehouden worden door draad of latwerk.
Als het werkstuk daarvoor bestemd is, kan de kunstenaar het in de oven bakken. De kleur wordt dan als een baksteen. Dit "aardewerk" mag geen ijzeren steun hebben, voor grotere werkstukken is het dus niet de aangewezen techniek.
Tijdens het bakken verliest het werkstuk aanmerkelijk in omvang. Dit aardewerk kan ook geglazuurd worden en beschilderd. Glazuur en verf vormen door hoge temperatuur van de oven een geheel met de buitenste laag klei.
Is het werkstuk bedoeld als model voor beeldhouwwerk, dan wordt er een gipsafgietsel van gemaakt.
Delen van het beeld, die hinderlijk zijn en zouden kunnen afbreken, worden met een draad afgesneden.
We maken er dan afzonderlijke gipsafgietsels van.
Van het eerste gipsafgietsel kunnen we een vorm maken uit verschillende aan elkaar passende delen; van die vorm kunnen dan later meer afgietsels worden gemaakt. Terwijl het gips in de vorm nog vochtig is, steken we in het voetstuk en in de fijnere delen ijzerdraadjes of stukjes ijzer, voor stevigheid. Op die manier worden de gipsbeelden gemaakt, die overal in de handel zijn. Naar het gipsmodel kan uit marmer, albast, zandsteen of hardsteen een beeld gehouwen worden.
Daarvoor is een blok van het materiaal nodig, dat de grootste hoogte, breedte en diepte van het model heeft, als dit tenminste op ware grootte vervaardigt is. Voor zeer grote beelden maakt men namelijk modellen op kleinere schaal; alle afmetingen moeten dan natuurlijk op schaal vergroot worden. Op het ruwe blok zet de kunstenaar nu de verschillende afmetingen van de onderdelen van het model af, in projectie, dus in het platte vlak gebracht. Punten, die eigenlijk op enige diepte in het blok liggen, geeft hij op de buitenzijde aan.
Om nu de diepte van die punten in het blok te bepalen bedient hij zich van meetwerktuigen en passers. Dan pas kan hij met het hakken beginnen. Het grovere hakwerk gebeurt met houwelen het fijnere met beitels van verschillende grootte. Ieder materiaal heeft zijn eigenaardigheden en de beeldhouwer moet daarmee rekening houden, opdat de natuurlijke glans van het materiaal niet verloren gaat. Als dat gebeurt is het materiaal "dood" gehakt. Voor houten beelden gaan we op ongeveer dezelfde wijze te werk als bij het houwen uit steen. Voor het steken worden gutsen e.a. beitels gebruikt. Houtsoorten die bijzonder geschikt zijn voor beelden zijn perehout, lindehout, notehout en eikehout. Een speciale techniek is het gieten in brons.

Geg., ontleend aan"de weg naar de Kunst Waardering". Margreet.

RUIMTEVAART VAN DE SOVJETS.

Hierbij schrijf ik een stukje over de Russische ruimtevaart. We hebben allemaal veel over de Amerikaanse ruimtevaart gelezen en gehoord maar van de Russische maar zeer weinig. Daarom zal ik jullie wat over de ruimtevaart van de Sovjets vertellen.
De raket was uitgevonden door de Chinezen, die gebruikten ze als vuurpijlen op hun feesten. Dat was rond 1200 v Chr. In de Achttiende en negentiende eeuw werden al raketten in verscheidene oorlogen gebruikt (in de slag van Leipzig en Waterloo in 1813 en 1815.)
Het was een rus die de mogelijkheid zag om met raketten de ruimte door te dringen. In 1882 werd een zekere Nikolai Kibaltsjitsj, revolutionair en moordenaar van Tsaar Alexander II, ter dood veroordeeld.
Als laatste wens vroeg hij zijn plannen voor en vastebrandstofraket te verwezenlijken.
Door allerlei omstandigheden werd er in 1932 door Mihail Zikoniarof zijn eerste projectiel in de lucht gestuurd. Het jaar daarop wist Tikhonravof de eerste raket met vloeibare brandstof te lanceren, dat was in 1933. In 1939 slaagde Igor Merkoelof er in een tweetrapsraket met vloeibare brandstof de lucht in te krijgen.

Dit wil echter niet zeggen dat de russen de eerste waren met hun vloeistofraket. Die eer komt de Peruviaan Pedro Palet toe die dat in 1896 klaarspeelde.
De Duitsers zijn degenen die de raketten op lange afstanden bruikbaar maakten dat was in de oorlog zoals iedereen weet (de gevreesde V1 en V2).
Een deel van de experimenten op de proefbasis Peenemunde geleid door de bekende Dr. Werner von Braun, op het ogenblik Amerikaan. Onder zijn visie kwam onder andere de A4(in de volksmond V2) tot stand.
Deze raket had een lengte van 14 meter en woog 13 ton en kon 330 km ver komen, maar in die tijd was hij nog zeer onbetrouwbaar met het starten want je had kans dat het hele zaakje de lucht in vloog. Daarom moesten de krijgsgevangenen van de Duitsers de zaak starten en dat was niet zo'n leuk werkje!
Na de oorlog legden de Amerikanen en de Russen beslag op deze wapens. De Russen wisten het leeuwenaandeel te bemachtigen van mensen en materiaal. Amerika kreeg echter de beste Technici waaronder von Braun en diens leermeester Prof. Hermann Oberth en Ir. Walter Dornberger.
De Duitsers hadden ook een paar lievertjes in ontwikkeling, de A-9 en A-10, die moesten uit drie trappen bestaan en konden een afstand van 3000 mijl bereiken en konden een nuttige lading van drie ton vervoeren en deze dingen moesten gebruikt worden om New York weg te vagen.
Door allerlei nieuwe proeven werd er op 4 oktober 1957 de wereld verrast met het bericht dat de Sovjet-Unie de eerste kunstmaan had geschapen.
Men noemde het een Spoetnik, was kogelrond en had een doorsnede van 58 cm. en woog 83,6 kg.
Zijn vier antennes van 2,4 tot 2,9 meter lengte staken als voelhorens van de wetenschappelijke instrumenten en de twee radiozenders nieuwsgierig de ruimte in.
De sateliet werd gelanceerd door een Ch.9 raket. Begin oktober beschreef de Spoetnik-1 op een hoogte van 950 km zijn elipsvormige baan om de aarde. De snelheid die hij had was 29000 km per uur. In de nog betrekkelijk dichte luchtlagen is de sateliet in 94 dagen verbrand.
Later heeft men honden in gedaan en nog later mensen. Dat was de grote stap. Men wil in de toekomst reizen naar de planeten gaan maken. De startsnelheid moet van de aarde 13,5 km per seconde zijn, dan zou een reis naar mercurius 105 dagen duren.
Omdat alles omtrent de reizen naar verder gelegen planeten nog onzeker is zal ik hier een paar gegevens geven omtrent de duur en de startsnelheid voor de diverse planeten.

Jupiter 14,2 km/seconde 2 jaar en 267 dagen.
Saturnus 15,2 km/seconde 6 jaar en 18 dagen.
Uranus 15,9 km/seconde 16 jaar en 14 dagen.
Neptunus 16,2 km/seconde 30 jaar en 225 dagen.
Venus 11,5 km/seconde 146 dagen
Mars 11,6 km/seconde 258 dagen.

Tot de volgende keer!
Rudy Ooyen.

---------------------------------------------------------------------------------------

Afdelings-nieuws ASTRONOMIE.

Deze afdeling begint nu eigenlijk pas goed te draaien. Allereerst zijn er 2 nieuwe kijkers bijgekomen. De eerste is een 40 mm Prisma kijker die 20 maal het ware beeld geeft. Deze kijker hebben wij geheel gratis gekregen en natuurlijk bedank ik de gulle gever namens de afd. astronomie heel hartelijk. De tweede kijker is werkelijk fantastisch, dit is n.l. een Polarex sterrenkijker. Met dit instrument kunnen twee vergrotingen verkregen worden en wel 45 maal en 78 maal het ware beeld. Er is ook nog een zonnefilter bij geleverd zodat we nu ook zons waarnemingen kunnen gaan doen. Ook zijn we met z.g. astro foto's begonnen de foto's zijn genomen van o.a. de maan, grote beer en pleiaden etc. ook zijn er nieuwe boeken over astronomie in ons bezit gekomen.
(Buurland maan, het heelal, geheimen van natuur en heelal). Nu, het gaat in ieder geval zeer goed met onze afdeling, we hopen echter dat in de toekomst onze sterrenwacht een grote bekendheid zal verwerven.

Wim Boer.

RADIOMODELBESTURING.

Jawel., beste clubber, radiomodelbesturing. Waarschijnlijk hebben we er allemaal wel eens van gehoord, maar hoe zit zoiets in elkaar?
Welnu ik zal trachten er iets van te vertellen.
Allereerst hebben we uiteraard een model nodig, b.v. een boot of auto, of een vliegtuig, welke we radiografisch willen gaan besturen.
Het is het makkelijkste om te beginnen met een boot. In een boot is het niet noodzakelijk om het besturingsgedeelte erg klein en licht te maken, wat b.v. bij een vliegtuig wel noodzakelijk is. Wat hebben we nodig? Allereerst een zendertje, deze kan erg eenvoudig worden want we hebben maar een kleine reikwijdte nodig.
Vervolgens de ontvanger en het eigenlijke besturingsgedeelte. Wat gaan we nu doen? Welnu de zender zendt een signaal uit, dit signaal wordt opgevangen door een ontvanger in de boot, vervolgens versterkt en dit versterkte signaal voeren we toe aan het besturingsgedeelte, welke dit signaal omzet in een bepaalde mechanische beweging waarmee we het roer een bepaalde stand geven.
Uit de zender kunnen we een tweede signaal laten komen, een ander soort (andere frequentie). Dit tweede signaal laten we ook opvangen door de ontvanger en dan toevoeren aan een ander tweede besturingsgedeelte waarmee we b.v. de snelheid van de motor kunnen regelen.
Zo zijn er veel mogelijkheden, maar des te moeilijker wordt het om dit te maken, dit is natuurlijk duidelijk.
We zullen eens een eenvoudige vorm van besturing gaan bekijken. Stel dat we een boot hebben met een motortje en een roer en we willen alleen het roer op afstand gaan bedienen, b.v. achter de ontvanger zetten we een relais. Dit relais trekt aan wanneer de zender aan gezet wordt.

Met de kontakten van het relais schakelen we een klein elektromotortje in, wat een mechanisme aandrijft waardoor het roer heen en weer gaat. Zo'n mechanisme is heel goed te maken met normale meccano onderdelen. Deze besturing werkt dus op het al of niet "in de lucht zijn" van de zender. Een andere mogelijkheid is om de zender te gaan moduleren met verschillende tonen. Op elke toon reageert een relais wat dan weer een bepaalde schakeling inschakelt of een bepaald mechanisme in beweging brengt.

Deze laatste methode wordt veel toegepast wanneer er verschillende zaken onafhankelijk van elkaar geregeld zijn of bestuurd worden. Zo zijn er diverse methoden en systemen te verzinnen. Het zou te ver voeren deze allemaal in dit artikel te bespreken of zelfs maar enkele volledig te bekijken.
Wanneer er modelbouwers zijn die in een van hun modellen radiobesturing willen maken, dan ben ik uiteraard altijd bereikbaar om volledige schema's en raadgevingen te verstrekken.

Veel succes!

Ger de Pée

---------------------------------------------------------------------------------------

Afdeling TONEEL

Onze afdeling toneel heeft grote plannen voor de toekomst. Allereerst is er begonnen met het repeteren van een revue, welke zal worden uitgevoerd op de opening van ons nieuwe clubgebouw. Naast het repeteren van deze revue zijn we begonnen met het instuderen van de Operette "Floria" welke is geschreven en gekomponeerd door twee Hobby Club leden. Om deze operette te laten slagen zijn er veel enthousiaste leden nodig, en wij verwachten dan ook dat deze leden blijk zullen geven van enig doorzettingsvermogen. Maar juist door de moeilijkheden die we op onze weg tegen zullen komen zullen we ervaringen rijker worden. Tevens zullen de meisjesleden de kostuums gaan maken. en de afdeling artistieke Hobbies zorgt voor de decors.

J.H. Hagen.

Willen alle leden van afd. toneel zich in laten schrijven?

Dieren Rubriek. Aflevering 1, De MOL.

Wij kennen natuurlijk de mol. Dit dier leeft onder de grond en is de dader van de bekende molshopen in het land of in de tuin. Ik zal het eerst over het uiterlijk en de bouw van de mol willen hebben.
De mol is geheel ingericht voor het graven. Een lang rolrond lichaam, kleine kegelvormige kop met slurfje, voorpoten als graafwerktuigen, achterpoten zwakker, korte staart. Vacht van zachte haren, leiblauw (er zijn ook isabelkleurige en albino mollen), niet naar een zijde gekeerd en uiterst dicht (200 per mm2), zodat zand of water niet bij de huid kunnen komen. Neusgaten onderaan de snuit, ogen zeer klein en bedekt door haren. Oorschelpen ontbreken. Blijkens proeven heeft hij een goed reukvermogen, is practisch blind en neemt trillengen in de grond direct waar, zodat horen overbodig is.
De poten hebben handvormige verbrede voorvoeten. Vingers met sterke graafnagels en met vliezen ertussen.
De mol leeft vooral in klei- en veenstreken, minder op zandgrond. Hij leeft bijna uitsluitend onder de grond, maar loopt en zwemt ook goed.
Elke drie uur gaat de mol op jacht, terwijl hij er dagelijks 10 à 20 gangen bij graaft, althans in het graafseizoen.
De mol houdt geen winterslaap, wat men aan de molshopen wel kan zien. Bij stevige kou gaat hij echter evenals zijn prooidieren dieper in de grond.
Een mol verricht zware arbeid bij zijn graafwerk. Zijn voedselbehoefte is dan ook groot, per dag eet hij vooral regenwormen het meest nog in het voorjaar. (300 à 400 stuks per dag). Verder eet hij: veenmollen, dit zijn insecten, engerlingen, emelten, ritnaalden, aardrupsen, enz.
In mei of juni werpt het wijfje 3 tot 4 naakte, blinde jongen. Na ongeveer 2 maanden zijn ze al volwassen. Ze lopen dan vaak over de grond en graven nog niet diep.
Onder verschillende bijzondere omstandigheden ziet men mollen wel boven de grond. Bijvoorbeeld: 1 jonge dieren, 2 vluchtend voor loog water, 3 trekkend naar ander terrein, 4 vluchtend voor de wezel, die in zijn gangen komt, 5 in de paartijd.
Het optreden van de mol kan zowel nuttig als schadelijk zijn. Veel wormen eten is schadelijk. Men heeft berekend dat hij jaarlijks 50 kg wormen opeet, terwijl hij nuttig is omdat hij ontelbare schadelijke insecten opruimt.
Zijn vacht is erg in trek. In 1916 werden 1½ miljoen mollenvellen naar Londen uitgevoerd.
Meer zou ik zo ineens niet weten te vertellen over de mol, maar als er vragen zijn over de mol, wendt U zich dan tot de schrijver,

CAMILLE (m. Ooyen).

---------------------------------------------------------------------------------------

S.B.H.C.D. STICHTING VOOR HOBBY CLUB DORDRECHT.

Nu het werk van de Hobby club vooral de laatste tijd een steeds groeiende omvang krijgt, verheugt het ons u te kunnen vermelden dat op 30 september 1965 door een aantal Dordtenaren, die de Hobby Club een warm hart toedragen, besloten is een stichting in het leven te roepen met de naam: "Stichting tot Bevordering van het werk van Hobby Club Dordrecht" of kortweg: S.B.H.C.D."
Het bestuur van de S.B.H.C.D. is samengesteld als volgt: Jhr. Mr. de Savornin Lohman (penningmeester); Mr. D.W. Beels (plaatsvervangend secretaris-penningmeester); A. Brasser, Eb de Bruin, Ir. R.A. Jas (leden); J. Kamberg en J.W. Walvis, arts (leden, ouders van Hobby Club-leden).
De statuten en de oprichting zijn bij notariële akte op 8 oktober 1965 vastgelegd en de stichting is op 20 oktober 1965 onder nummer 19.738 ingeschreven in het Openbaar Centraal Stichtingenregisters
Het spreekt welhaast vanzelf – gezien het specifieke karakter dat de Hobby Club als zelfbestuurde jeugdvereniging heeft dat de S.B.H.C.D. zich in geen enkel opzicht wil bemoeien met bestuursaangelegenheden van de Hobby Club zelf.
De S.B.H.C.D. wil trachten bijzondere subsidies voor de Hobby Club te verkrijgen en hoopt, voor zover nodig, de industrie en het zakenleven tot medewerking en steun aan het werk van Hobby Club Dordrecht te inspireren.

--- (J. Dortwegt(voorzitter); G.W.V. van Aardenne-secretaris)

Artikel III

Beste Hobby Clubbers,

Belofte maakt schuld: zie de vorige Puk, dus hier een praatje over de dirigent. Laat ik beginnen met een uitspraak van de beroemde nederlandse dirigent Eduard van Beinum: "ons vak is geen vak maar een toestand". Zowaar en ….. wat voor een toestand; Wanneer jullie voor een concert in de zaal zitten , de dirigent binnenkomt en het eerste programmanummer laat aanvangen, wat is er dan allemaal gebeurt om het zover te laten komen? Ik zal trachten deze vraag zo duidelijk mogelijk te beantwoorden.
De dirigent van een symfonieorkest dirigeert niet het gehele jaar. Dat zou alleen kunnen als hij ieder jaar ongeveer dezelfde programma's zou uitvoeren. Hij zou dan geen tijd hebben nieuwe muziekstukken te bestuderen!
De meeste dirigenten nemen dus een bepaalde periode van het jaar vrij (d.w.z. geen concerten) om te studeren. Als deze periode valt buiten de vacanties van het orkest wordt zijn taak overgenomen door een of soms meerdere gastdirigenten. Bij dit alles moeten jullie goed bedenken dat het concertseizoen loopt van september tot september. Zo eind van die maand vindt het eerste concert plaats, dat daarna wordt gevolgd door een reeks van abonnementsconcerten in een aantal plaatsen, die meestal althans voor het orkest niet moeilijk te bereiken zijn. Vele dirigenten beginnen daarom in het voorjaar al met de voorbereidingen voor het volgende seizoen. Tezamen met de orkestdirecteur of administrateur gaat hij dan het totale seizoenprogramma "plannen". De vragen waarom het dan gat zijn: "Waar" en met "Wie" spelen? Hoeveel gaat dat allemaal kosten en wie gaan dat alles betalen? De artistieke belangen worden zodoende geconfronteerd met de zakelijke. Plaatsen, data, zalen en solisten worden vastgelegd. (Dit gebeurt meestal al in de winter, voorafgaande aan het volgende seizoen). In al deze zaken speelt de dirigent al een zeer belangrijke rol, maar let wel: aan zijn eigenlijke "vak" is hij dan nog niet toegekomen! Dat begint daarna met het kiezen van de programma’s Dit is een hoofdstuk apart. Ook hier een confrontatie van verschillende belangen; weer in vraagvorm uitgedrukt: "hoe breng ik een zo artistiek mogelijk programma en hoe krijg ik een volle zaal?" Enkele problemen: ( die voor elke stad weer anders kunnen liggen): het merendeel van het luisterend publiek heeft grote voorkeur voor de zgn. Klassieke muziek: het spelen van nieuwe, onbekende composities zal met de nodige voorzichtigheid moeten geschieden anders komen zij niet op de concerten: en "als ik dat nieuwe stuk op het programma plaats, wat stel ik daar dan tegenover?" en: (voor een compositie met een extra groot orkest apparaat): welke extra instrumenten heb ik nodig en waar haal ik ze vandaan? En: hoeveel repetities (de oefenuren van het gehele orkest) kan ik houden en hoeveel zou ik er nodig hebben? en: in welke plaatsen kan ik hetzelfde programma spelen (dit houdt ten nauwste verband met de keuze van het programma: door in een aantal plaatsen hetzelfde te spelen kan een dirigent een groter aantal repetities besteden aan de studie van een bijzonder lang of moeilijk werk): en wie zijn mijn solisten en wat kunnen zij spelen? (meestal kan de dirigent kiezen uit een aantal solowerken waarvan hem een lijst wordt aangeboden door de solist(e) of zijn/haar impressario) en: "welke gastdirigenten komen er en wat willen zij graag spelen?": en: (natuurlijk zeer belangrijk) is mijn orkest goed bezet, kan ik de vacatures goed bezetten?" en: is het orkestmateriaal in orde en kan ik het materiaal van de nieuwe stukken tijdig lenen of kopen?". En daarbij komt dan als belangrijkste opgave:" wat gaan wij(het orkest en dirigent) spelen?". Om deze vraag te beantwoorden moeten we bij de dirigent in zijn studeerkamer gaan zitten en hem (geruisloos) gade slaan. Zulke kamers zien er meestal gezellig en rommelig uit.
Vaak treffen we er een piano aan en/of grammofoon en/of bandrecorder. Voorts veel boeken en…(misschien wel het belangrijkst) vele partituren. En dat laatste woord moet eigenlijk met hoofdletters worden geschreven, want daarin heeft de componist het gehele muziekstuk nauwkeurig in opgeschreven. Dat is het boek van de dirigent: hij moet het maat voor maat kennen en het niet alleen zo bestuderen dat hij precies weet wat en hoe iedere instrumentalist in zijn orkest moet spelen, maar ook -- en dat is bijzonder belangrijk -- hoe zij (de dirigent) het samenspel van de orkestleden tot een zo mooi mogelijk klinkend geheel kan maken.
Hoe ziet een partituur eruit? Stel je een gewoon boek voor (het formaat doet er niet zoveel toe: er bestaan grote en kleine partituren: er stat hetzelfde in, maar de grootte van de druk is verschillend). Op de bladzijden staan geen regels maar notebalken met noten en rusttekens. Deze notenbalken zijn zodanig onder elkaar gezet dat duidelijk te zien is welke noten gelijktijdig moeten worden gespeeld. Hoeveel notenbalken er gelijktijdig moeten klinken hangt af van het aantal medespelende instrumenten.

Voor elk instrument of instrumentengroep (de strijkers spelen immers altijd in grote aantallen! ) is er een notenbalk. Zo bijv. Staan er in de partituur van de Serenade Eine Kleine Nachtmusik van Mozart. (deze wordt gespeeld door een strijkorkest) 4 balken onder elkaar (1e en 2e violen, altviolen en één balk voor de celli en bassen, die hier hetzelfde spelen): in de partituur van Beethoven’s beroemde 5e symfonie staan er in het 1e deel 12 balken onder elkaar, in het laatste deel 16! In de laatste dans uit de Sacre du Printemps van Strawinsky 27! De volgorde van de onder elkaar staande notenbalken is altijd de zelfde; van boven naar beneden: eerst de houten blaasinstrumenten: piccolo fluit, fluiten, hobo’s, klarinetten, fagotten; daaronder het koper hoorn, trompetten, trombones, tuba; daaronder het slagwerk (de melodische slaginstrumenten: pauken, xylofoon, celesta, klokkenspel, vibrafoon, buisklokken op de normale 5 lijnige notenbalken, de geraasmakende slaginstrumenten: alle soorten trommels, tamboerijn, bekkens, triangel, gong, tam-tam, castagnetten, tom-tom’s, zweep op één lijn, omdat deze geen toonhoogte bezitten).
Daaronder: de harpen en tenslotte de 5 balken voor de diverse strijkers. Jullie begrijpen dat het lezen, maar vooral het "horen" van een partituur dus geen eenvoudige zaak is. Iedere dirigent zal dus veel tijd moeten besteden aan het bestuderen ervan. In ieder geval zal hij de partituur geheel moeten kennen als hij met het orkest gaat repeteren; hij zal dus precies weten hoe hij alles gespeeld wil hebben. Een zeer belangrijk deel van de taak van de dirigent speelt zich dus af in zijn studeerkamer. Zo belangrijk dat ik nu ga stoppen en mijn praatje in de volgende Puk noem: Bij de dirigent in de studeerkamer. Tenslotte nog twee opmerkingen:
1. Bewaar alle Puks goed, deze artikelen staan allemaal met elkaar in verband, je kunt ze dus ook achter elkaar lezen!
2. In de Puk van de 9e jaargang nummer 1 schreef ik : als je vragen over muziek hebt schrijf mij dan gerust. Ik heb nog geen enkele vraag gekregen…..

Ru Sevenhuysen.

NIEUWS VAN DE ZOLDER.

Er is tot dusver hard en degelijk gewerkt aan de nieuwe zolder voor Hobby Club Dordrecht boven de school aan het Oranje Vrijstaatplein.
Nadat de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hun goedkeuring gehecht hadden aan het besluit van de Gemeenteraad van Dordrecht om deze zolder voor de Hobby Club geschikt te laten maken, kon er bij de Koninklijke Fabrieken Penn en Bauduin begonnen worden een degelijke stalen trap in elkaar te lassen, die daarna gestaalblaasd is en door de jongens van de Hobby Club geschilderd. Deze trap is in twee stukken gemaakt, die per auto door Van Twist naar de school gebracht werden. Het bleek evenwel nog geen gemakkelijke opgave om de trap op de juiste plaats te krijgen.
De mensen van smid Haksteen en aannemer Groenendijk hebben het werk met gezamenlijke inspanning geklaard en onmiddellijk nadat de trap gesteld was en daarmee rechtstreeks vanaf de binnenplaats leidde naar het zinken platje voor het dak van de zolder. Is het aannemersbedrijf Groenendijk verder gegaan om een koekoek te maken, die doorgang verschaft naar de zolder. Met een dubbele deur is het een ruime, lichte en fraaie toegang geworden. Toen het loodgietersbedrijf Grootendorst het zinkwerk van het platje en de koekoek in orde had gemaakt, was het eind augustus dan zover dat de Hobby Club aan het werk kon, onder toezicht van de Heer van Wingerden van Gemeente Werken en zijn assistent de Heer van Tol.
In de Hobby Club werd uitgemaakt dat Jaap Timmermans de leiding zou hebben met assistentie van Dik Walvis.
De eerste vracht hout van houthandel van Drimmelen en Zonen werd in ijltempo door een groep leden naar boven gebracht. Het kwam nagenoeg droog - met alleen de zweetdruppels van de zwoegende jongens - veilig boven.
Dwars over de bestaande balkenlaag werd begonnen een rooster van 2" en 3"-en te leggen. Dit systeem heeft verschillende voordelen. In de eerste plaats kon er voor gezorgd worden dat de bovenkanten van deze balkjes nauwkeurig in een horizontaal vlak liggen. Daar er balken van verschillende hoogte in de oorspronkelijke bouw toegepast zijn, hadden de laagste balken toch in ieder geval opgehoogd moeten worden, waarvoor ongeveer dezelfde hoeveelheid hout nodig geweest zou zijn. Nu vormden allerlei obstakels op de bestaande balkenlaag ook geen probleem meer en door de hartafstand van de balkjes van het bovenste rooster wat kleiner te kiezen dan van de oude balken kon, behalve de sterktewinst door meer gelijkmatige belastingsverdeling een belangrijke besparing bereikt worden, omdat nu een dunnere dikte vloerenhout toegepast kon worden. Toen het eerste gedeelte van de zolder bevloerd kon worden betekende dit een aanmerkelijke verbetering, daar er nu ruimte kwam om materialen en gereedschappen neer te leggen en een stukje waar gelopen kon worden zonder voorzichtig over de balken te hoeven balanceren.
De heer Wander, vader van één van de leden, zorgde er voor dat de Hobby Club een paar vloerspanners van het aannemersbedrijf van Wijnen in bruikleen kon krijgen.
In een gedeelte van de zolder moest een nieuwe balkenlaag aangebracht worden, omdat de bestaande balken ongeveer 50 cm verdiept lagen. Hiervoor werden de balken benut, die vroeger de looppaden op de zolder vormden.
Van nog enkele van deze balken werd een zeer solide hijsinstallatie gemaakt, die het mogelijk maakt bouwmateriaal naar binnen te hijssen naar het eerste gedeelte vande nieuwe vloer. Deze hijsinstallatie werd meteen al benut om een lading kalkzandsteen en cement naar boven te hijsen die door de Kalkfabriek Van Dijk en Co afgeleverd was.
De heer Versluis, vader van één van de leden, was zeer behulpzaam om deze stenen en het cement op de juiste wijze te verwerken.
Allereerst werden de balken van de nieuwe balkenlaag ermee vastgemetseld en vervolgens werden de onderste lagen van de te maken binnenmuurtjes ermee opgemetseld, zodat de vloer er tegenaan gelegd kon worden. De plaatsen van deze binnenmuurtjes zijn zo gekozen dat ze te komen rusten op bestaande steens muren of op stalen I - balken, die er op nagerekend zijn. De kozijnen en deuren die in deze binnenmuren moeten komen worden gemaakt op de Technische School, waar de heer Kooy ze in het kader van het leerprogramma door zijn leelingen laat maken.
In een verdiept gedeelte langs de binnenzijde van de modelbouwzolder wordt ook een vloer gelegd. Deze ruimte zal benut worden om nieuwe magazijnen in te richten.
Op het zinken platje voor de ingang werd een keurig vlonder gemaakt.
Door aannemer Groenendijk was inmiddels ook voor de toegang tot de toiletgroep op de eerste verdieping van de school, halverwege de trap, gezorgd. Binnen in de school kan dit gedeelte nu door middel van een dubbele deur van de rest van de school afgesloten worden.
Het bleek dat de nieuwe trap een extra aanleiding voor jongelieden uit de buurt was om op het dak te klimmen en het was daarom nodig een schutting ter afsluiting te maken. Een weekend en enkele avonden is er door een groep leden gezwoegd om betonnen schuttingdelen te verzamelen en betonpalen van 160 kg. uit een vette kleibodem te trekken van een schutting die elders gesloopt mocht worden.
Door de loodgieter zijn inmiddels ook de waterleidingen en afvoerleidingen voor de eerste helft van de zolder aangebracht waar overheen de vloer is gelegd. Ieder stuk vloer wordt zorgvuldig gelijk en nauwkeurig waterpas gelegd en door de liefde waarmee gewerkt wordt, wordt er zeer goed werk afgeleverd door de leden.
In de halve vloer, zoals die nu ligt (toch altijd nog meer dan 300 m2!) zit dan ook heel wat meer werk dan een oppervlakkig waarnemer, die alleen nog de mooie vlakke bovenkant kan zien, misschien zou vermoeden en de enthousiaste groep leden die op de zolder werkt kan er dan ook met recht trots op zijn.
Practisch iedere door-de-weekse avond wordt er gewerkt door de leden, voor zover ze er, bijvoorbeeld in verband met schoolwerk, tijd voor hebben.
Nu zo'n groot stuk vloer al gereed is, kunnen dan ook steeds meer leden op de zolder komen helpen.
Behalve aan de vloeren kan er nu ook gewerkt worden aan magazijnstellingen, betimmeringen, vaste tafels, het maken van scheidingswanden en plafonds, de tafels, zuurkast en verdere afwerking van de afdeling scheikunde, de aanleg van de elektrische installatie, schilderwerk en nog veel meer.
Binnenkort hopen we dat verlichtingsarmaturen en dergelijke opgehangen kunnen worden, over enige tijd zal de Donkere Kamer van de afdeling Fotografie aan afwerking toe zijn en daarna de Studio's en Toneelzaal en alle andere afdelingen.
Kortom, er zal werk voor alle leden zijn, al ligt het misschien niet helemaal precies in het vlak van ieders hobby. Deze zolder is toch een echt stuk fantastisch Hobby Club-werk, waaruit goed blijkt wat door SAMENWERKING en enthousiastme mogelijk is.
Wij hopen aan het einde van de Kerstvakantie grotendeels klaar te zijn met de vloer, en zullen als het enigszins mogelijk is zoveel mogelijk alles verhuizen naar het nieuwe gebouw, want vanzelfsprekend kan de Hobby Club het best zo spoedig mogelijk weer op één plaats verenigd zijn. Een officiële opening zal plaats vinden, zodra de inrichting voldoende gevorderd is. Er zal onder andere ook voor een verwarming gezorgd moeten worden. Gedacht wordt aan een hetelucht-installatie, waarvan de leden zelf dan weer de luchtkanalen zullen kunnen maken.
Het is verheugend dat van zeer veel zijden medewerking op allerlei gebied ondervonden wordt en een reden tot grote dankbaarheid. Voorlopig zal er evenwel ook nog veel meer nodig zijn alvorens de inrichting volgens onze eerste plannen voltooid zal zijn. Wij hopen dat we ook voor het overige zoveel hulp en medewerking mogen ontmoeten en nodigen iedereen die meent ons te kunnen helpen of een bijdrage, in welke vorm dan ook, wil geven, van harte uit zich in verbinding te stellen met ons secretariaat of één van onze leden van Hobby Club Dordrecht.

STUDIERUBRIEK.

Transistoren deel 2

De vorige keer hebben we kennis gemaakt met n-germanium en p-germanium en met de diode welke ontstaat als beide types germanium samengevoegd worden tot een lagen diode ( junction diode). Dit keer zullen we nog even verder gaan met de behandeling van de diode en wel zullen we de practische kant wat nader bekijken.
Weliswaar klopt dit niet zo meer met de bovenstaande titel maar omdat de transistor in feite bestaat uit 2 diodes, is het toch wel erg belangrijk om goed vertrouwd te geraken met de eigenschappen van lagen-diodes.
In de volgende Hobby Puk beginnen we dan echt aan de transistoren zelf. Nu de Puk zo regelmatig uitkomt is het niet zo bezwaarlijk om daar op te wachten.

De Lagen Diode

We hebben dus gezien dat het samenvoegen van n-germanium en p-germanium een grenslaag verschaft, welke éénzijdig geleidende eigenschappen blijkt te hebben.
We onderscheiden een doorlaatrichting, waarin de elektrische stroom gemakkelijk doorgelaten wordt, en een sperrichting waarin de stroom gesperd of geblokkeerd wordt.
Naast germanium worden er ook andere materialen gebruikt om halfgeleiderprodukten te fabriceren.
Zeer belangrijk daaronder is silicium dat momenteel zelfs meer toegepast wordt dan germanium.
In het algemeen kunnen we spreken van n-type materiaal en p-type materiaal. In n-type materiaal zijn het voornamelijk vrije elektronen welke zorgdragen voor de stroomgeleiding. terwijl in P-type materiaal voornamelijk vrije gaten deze rol vervullen.

We zullen ons nu een beeld vormen van de eigenschappen van lagendiodes aan de hand van enkele typische karakteristieken van diodes.

LAGENDIODE IN DOORLAATRICHTING.

We zien dat de stroom in doorlaatrichting snel toeneemt als we de spanning hoger maken.
Tevens zien we dat er pas een flinke stroom begint te lopen boven 0,3 V voor germanium- en 0,7 V voor silicium diodes. Dit feit is in de practijk soms bezwaarlijk, soms kan er een nuttig gebruik van gemaakt worden.
In fig. II-I is ook een karakteristiek getekend voor een normale weerstand, en wel een van 100 Ω
Dat is een zuiver rechte lijn. Er is een lineair verband tussen de stroom door en de spanning over de weerstand, welke daarom een lineair element wordt genoemd.
De waarde van de weerstand verandert niet als de stroom door de weerstand verandert.
De diodeweerstand evenwel verandert sterk met de stroom door de diode.
We kunnen dan ook slechts spreken van dé weerstand van een diode als de stroom door de diode, of de spanning er óver verhoudingsgewijs slechts weinig verandert.
Er kan b.v. een constante stroom van 100 mA door van ± 1 mA. In het gebied van 99 - 101 mA verandert de waarde van de weerstand maar weinig.
De benaderde waarde van de weerstand in zo'n klein gebied wordt de differentiaal weerstand genoemd, of de weerstand voor kleine signalen.
Differentiaal grootheden worden altijd aangeduid met kleine letters.
Voor een lagendiode geldt bij benadering.

Hebben we b.v. een diode, welke zodanig is ingesteld dat er 10 mA doorheen stroomt dan gedraagt de diode zich voor kleine veranderingen van stroom als weerstand van

De differentiaalweerstand bij 10 mA bedraagt dus 2,6 Ω
Het toekennen van een constante waarde voor de weerstand bij een bepaalde stroom komt overeen met recht maken van de karakteristiek over een klein gedeelte, als voorgesteld in fig. II - 2.

---------------------------------------------------------------------------------------

DE REDACTIE VAN DE HOBBY PUK WENST AL ZIJN LEZERS EEN VOORSPOEDIG 1 9 6 6

 

Lagendiode en sperrichting.

Een ideale diode zou totaal geen stroom doorlaten in de sperrichting. Evenwel hebben we gezien in deel 1 dat er onder invloed van de warmtebeweging vrije elektronen kunnen ontstaan, in p-type materiaal en vrije gaten in n-type materiaal.
Deze ladingdragers zijn verantwoordelijk voor de lekstroom in lagendiodes.
In siliciumdiodes is deze lekstroom veel geringer dan in germaniumdiodes, reden waarom silicium"diodes vaak de voorkeur verdienen boven germanium"diodes.
Voorts is de lekstroom sterk temperatuur afhankelijk. Stijgt de temperatuur van de diode, dan neemt ook de lekstroom toe.
Als vuistregel mogen we rekenen dat een verhoging van de diodetemperatuur van 10oc bij germanium de lekstroom verdubbelt en bij silicium verdrievoudigt.
De grootte van de lekstroom is practisch onafhankelijk van de spanning over de transistor in de sperrichting.
Tot op een zeker punt waar de inwendige elektrische veldsterkte in het kristalrooster zó hoog wordt dat meer elektronen vrij gemaakt worden uit hun binding en deel gaan nemen aan de geleiding.
De stroom neemt dan plotseling sterk toe.
De maximaal toelaatbare spanning ligt dus even onder deze kritische spanning, welke de Zener-potentiaal wordt genoemd. Tenzij oververhitting optreedt wordt een diode niet vernield door deze doorslag.
Vaak wordt er praktisch gebruik van gemaakt als spanningsstabilisator. Een diode welke speciaal vervaardigd is voor deze toepassing wordt een Zener diode genoemd. Daarover later nog wat meer.
Diodes worden vervaardigd tot sperspanningen van over de 1000V en tot maximale stromen in doorlaatrichting van 100-en ampères.
Een diode in gesperde toestand kan opgevat worden als twee geleidende platen met een isolator ertussen, en is dan niets anders dan een condensator!
De capaciteit ervan is sterk afhankelijk van de aangelegde sperspanning.
Door deze spanning te variëren wordt dus eenvariabele capaciteit verkregen, welke wel toepassing vindt in automatische afstemming van radioontvangers.
Als symbool wordt algemeen gebruikt het volgende teken:

De pijl geeft de conventionele stroomrichting aan voor de stroom in doorlaatrichting.
Een conventionele stroom loopt van + naar-.
In analogie met de vacuumdiode wordt er ook bij een lagen-diode gesproken van anode en kathode.
Het p-type materiaal vormt de anode.
Het n-type materiaal vormt de kathode.

Op diodes, welke meestal ingekanseld zijn in een glazen buisje, wordt de kathode meestal aangegeven met een ring:

Een aantal toepassingen zullen we nu wat nader bekijken.

1. Kristalontvanger

Een germanium diode kan met succes het "kristalletje" vervangen van de beroemde kristalontvanger.

Het vermijdt het zoeken naar een gevoelig punt en het geeft een stabiele ontvangst.

Nu weten we dat de diode pas begint te geleiden bij een spanning van 0,3 V over anode en kathode.
De H.F. spanning op de trillingskring moet dus al tenminste pieken van 0,3 V hebben om iets te horen in de telefoon.
Om een vervormingsvrije ontvangst mogelijk te maken moet het H.F. signaal veel groter zijn.
Een silicium diode met een "aanloopspanning" van 0,7 V is nog veel ongunstiger.

Deze ontvanger is dus zeker niet ideaal.
De resultaten zouden veel beter zijn als de diode een voor-instelling gegeven kon worden van = 0,3 V.
Een gering signaal is dan in staat om de diode in geleiding te brengen.

Een practische oplossing kan b.v. zijn:

R. dient zo gekozen te worden dat de anode zich op = + 0, 3V t.o.v. aarde bevindt zonder ontvangst van signaal, of zo dat de ontvangst het best is.
Is de koptelefoon laagohmig dan zal R. wat laag worden en verbruikt de ontvanger nogal wat stroom.
Een betere oplossing is dan om de spanning van 0, 3V in serie te zetten met de koptelefoon.

 

2. De diode als begrenzer.

Uitgaande van een sinusvormig signaal is het mogelijk om een redelijke vierkantsgolfvorm te verkrijgen met een aantal diodes:

Is een grotere amplitude gewenst dan kunnen er meerdere diodes in serie geschakeld worden, of batterijen in serie met de diodes.
De uitgaansspanning wordt als het ware vast geklampt aan de spanning van de batterij zodra het de neiging heeft om de batterij - + diodespanning te overtreffen.
Bij gebruik van Si-diodes kan de uitgangspanning in het schema van fig. II-8 nooit positiever worden dan + 3,7V, en ook niet negatiever dan - 3,7 V.

Wordt een flink signaal op de ingangsklemmen aangesloten, b.v. 100V, dan wordt een vrij goede uitgangsspanning verkregen. Is de batterijspanning 0 V, zoals in fig. II-7, dan overtreft de uitgangsspanning noch + 0,7, noch - 0,7V.
Dezelfde methodes kunnen worden toegepast om b.v. het uitgangssignaal van een multivibrator netjes vierkant te maken.

3. Electronisch schakelen.

Een electronische omschakelaar kan eenvoudig en goed gemaakt worden met een aantal diodes:

--- --- --- --- --- --- --- --- --- --- --- --- --- --- --- ---

Op de punten 1 en 2 wordt een symetrisch bloksignaal aangesloten.
Stel punt 1 is positief en punt 2 is negatief.
Dan zijn de 4 linker diodes geleidend. Signaal 1 dat toegevoerd wordt via Rl, wordt dan kortgesloten naar aarde.
De vier rechter diodes zijn gesperd en als open contacten op te vatten. Signaal 2 wordt dus doorgegeven naar de uitgangsklem 3. Tijdens de andere faze van het stuursignaal (1 negatief, 2 positief) wisselen signaal 1 en 2 van rol. Het stuursignaal de blokspanning verschijnt niet aan de uitgangsklem omdat deze wat betreft de blokspanning, is aangesloten aande uitgangen van 2 gebalanceerde bruggen.

Tot de volgende keer!

Arend Kastelein.

---------------------------------------------------------------------------------------

 

STUDIE RUBRIEK FOTOGRAFIE.

Het gevoelige materiaal.

1. De bouw.
Het moderne opnamemateriaal bestaat uit een drager en een gevoelige laag.
Bij de z.g. platen bestaat deze drager (onderlaag) uit glas, bij vlakfilms, rolfilms en kleinbeeldfilms uit celluloid of een andere, minder brandbare stof.
Op deze drager komt de gevoelige laag, die uit gelatine bestaat, en waarin zich de broomzilverkorreltjes bevinden. In een snelle emulsie liggen ongeveer 40 lagen korrels boven elkaar.
2. Wat gebeurt er in de gevoelige laag?
Wanneer er licht op de films valt, worden de broomzilver korreltjes voor een deel gesplitst in broom en zilver. Bij weinig licht gebeurt dit met weinig korrels, bij veel licht met veel korrels. Daar zilver in fijn verdeelde toestand zwart is, zullen dus de door het licht getroffen plaatsen van de film zwart worden.
Maar de hoeveelheid zilver die bij een belichting van b.v. 1/30 seconde bij diafragma 8 ontstaat, is zo klein, dat men er practisch niets van ziet.
Om het beeld zichtbaar te maken, moeten de korrels, die nog maar voor een deel gesplitst zijn in broom en zilver, geheel gesplitst worden. En dit doet de ontwikkelaar. Hoe enorm de invloed van de ontwikkelaar is blijkt wel uit het feit dat na de ontwikkeling ongeveer tien millioen maal zoveel zilver is losgemaakt uit het broomzilver als er voor.
Het komt dus op hetzelfde neer of we een stuk film l/30 sec. bij f8 belichten en ontwikkelen, en of we een stuk film 93 uur belichten bij f8 en niet ontwikkelen. Hetzelfde geldt voor bromidepapier. Wanneer we, al of niet per ongeluk eens een ongebruikt velletje bromidepapier in het licht houden, zien we het donkerder worden, maar niet geheel zwart. Wanneer we nu met de ontwikkelde plaat, film of stuk bromide papier in het volle licht zouden komen, zou het eerst onbelichte deel van het broomzilver ook zwart worden. Om dit te voorkomen nemen we dit onbelichte broomzilver weg, en wel met het fixeerbad, dat voornamelijk bestaat uit natriumthiosulfaat.
3. De zwartingskromme.
Hoe meer licht, hoe meer zwarting, dat is een feit dat bij een ieder wel bekend zal zijn.
Dit is natuurlijk ook in een grafiek tot uitdrukking te brengen.

Wat kunnen we nu allemaal uit deze grafiek lezen?
1. De voet van de lijn loopt horizontaal en ligt boven de onderste as:
a.) Ook zonder belichting zal er zich na ontwikkeling dekking vertonen: de sluier. Deze sluier dient zo klein mogelijk te zijn, want uiteraard beinvloedt het de gradatie ongunstig.
b.) Er is een meer dan minimale hoeveelheid licht nodig om dekking te geven, die meer is dan de sluier: de drempelwaarde. Deze is van groot belang voor astronomen, die heel zwakke sterren en nevels moeten opnemen.
2. De schouder van de lijn loopt horizontaal: Op een bepaald moment geeft meer licht niet méér zwarting.
3. Hoe groter de afstand A -B (b.v. vergeleken met de gradatiecurve (zwartingskromme in de zelfde schaal van een andere film of papiersoort, die hetzelfde belicht en ontwikkeld is-, hoe groter de contrastomvang in het onderwerp mag zijn.
4. Hoe groter de afstand PQ (ook al weer relatief), hoe groter de contrastomvang in het onderwerp mag zijn.
5. Hoe steiler de lijn is, hoe "harder" de gradatie van het betreffende negatief of positief.
6. Hoe vlakker de lijn is, hoe "zachter" de gradatie van het betreffende negatief of positief.
We kunnen de steilheid van de lijn een cijfer geven door B te delen door PQ. (Voor wiskundig geschoolden: de tangens van de hoek XYQ).
Dit cijfer noemen we de gamma of contrastfactor.
4. Het beinvloeden van het contrast.
1. Van het onderwerp. (Een bespreking hiervan zou ons te ver voeren.
2. Van het negatief. a) het gebruikte soort film is van invloed. b.) Langer ontwikkelen geeft naast grotere dekking steilere gradatie (hoger gamma).
c.) De samenstelling, graad van uitputting, ouderdom, temperatuur, beweging tijdens het ontwikkelen van de ontwikkelaar zijn van invloed.
d.) Een te slap negatief kan behandeld worden met b.v. een chroom versterker.
e.) Een te hard negatief kan behandeld worden met b.v. "Farmer", met een ammoniumthiosulfaat-verzwakker, met het Sterry-voorbad, etc.

Tot nu toe hebben, we stilzwijgend aangenomen dat het opname-materiaal zwart-wit/positief-negatief - materiaal was. Er bestaat uiteraard ook zwart-wit/omkeer -, kleuren/negatief- positief - en kleuren/omkeer - materiaal.
Veel van wat we hier betoogd hebben geldt ook voor deze drie materiaal soorten.
De bouw en de gevoelige laag-werking van de twee kleuren-materialen zullen we echter apart bespreken. Het zwart-wit/ omkeer- procedé is te weinig belangrijk om voor plaatsruimte in aanmerking te komen.
5. Het kleuren/positief - negatief - procedé.
Het spectrum bestaat uit de drie hoofdkleuren, rood, groen en blauw. Deze kleuren geven dus samen wit licht.
Wanneer we rood licht zien, zien we in feite wit licht min (blauw plus groen) blauwgroen.
Wanneer we groen zien, zien we wit min (rood plus blauw)purper. Wanneer we blauw zien, zien we wit min (rood plus groen) geel. Deze gedachtengang is belangrijk om het volgende goed te begrijpen.
We stellen nu dat we een film gieten in drie lagen: De eerste laag maken we gevoelig voor alleen rood licht (dus alleen wat in het onderwerp rood is, heeft invloed op de gevoelige laag, maakt zilver los uit het broomzilver, en daar wordt de film zwart), de tweede laag maken we gevoelig voor groen en de derde laag voor blauw.
Vervolgens moet men even weten dat er bij het ontwikkelen van een belichte film oxydatieproducten ontstaan; op een licht gedekte plaats weinig, op een zwaar gedekte plaats veel. Nu is het mogelijk deze oxydatieproducten te verbinden met een bepaalde stof, die hoewel zelf kleurloos, mèt het product een bepaalde kleurstof vormen.
Nu doen we het volgende:
In de roodgevoelige laag stoppen we stoffen die samen met de oxydatieproducten blauwgroen (de complementaire kleur rood!) geven, in de groengevoelige laag stoffen die bij verbinding purper (de complementaire kleur van groen vormen, in de blauwgevoelige laag stoffen die bij verbinding geel ( de complementaire kleur van blauw) vormen.
Nu gaan we een belicht negatief ontwikkelen.
In de eerste laag vormt zich op de door rood licht getroffen plaatsen zwart beeldzilver plus een groenblauwe kleurstof, in de tweed laag op de door groen licht getroffen plaatsen zwart beeldzilver plus een purperen kleurstof, in de derde laag op de door blauw licht getroffen plaatsen zwart beeldzilver plus een gele kleurstof.
Nu verwijderen we in een bleekbad en een fixeerbad het zwarte beeldzilver en de nog ongebruikte zilverbromide, en... we hebben een negatief in de aan het ontwerp complementaire kleuren! (Men begrijpt dat wat in het onderwerp geel was, de rode en groene lagen trof, en op het negatief (blauwgroen plus purper) blauw is. Ook alle andere kleuren zijn mengkleuren en ontstaan aldus.
Nu maken we papier waarop we dezelfde drie lagen als die van de film gieten, we vergroten het negatief erop, we behandelen het precies eender als de belichte film... en we hebben een kleurvergroting!
6. Het kleuren/omkeer - procedé.
We nemen eenzelfde film als hierboven besproken negatief -kleuren - film echter zonder de stoffen die bij ontwikkelaar oxydatie kleuren geven. We belichten deze film en passen dan een gewone zwart/wit - ontwikkeling toe.
Nu stellen we de film even bloot aan rood licht ( de spoel van de meeste ontwikkeltankjes is hiervoor doorzichtig gelaten). We gaan de film nu ontwikkelen in een ontwikkelaar, die zelf de stoffen in zich draagt, die zich met oxydatieprodukten tot blauwgroen verbinden. Omdat de belichting met rood licht plaatsvond, wordt alleen het in de eerste laag bij de opname nog niet belichte broomzilver zwart plus blauwgroen.
(Het al wel belichte broomzilver werd bij de eerste ontwikkeling zwart, en kan nu niet meer blauwgroen worden). De tweede herbelichting geschiedt met groen licht, in de ontwikkelaar zit een purperen verbindingsstof. De derde herbelichting geschiedt met blauw licht, in de ontwikkelaar bevindt zich een gele verbindingsstof. Ook nu weer wordt de film in een bleekbad en fixeerbad behandeld en… we hebben een kleurendiapositief.
Deze gedachtengang lijkt erg ingewikkeld, maar kan na enige malen doorlezen van het bovenstaande toch wel begrepen worden.

Rob Ruurs.

---------------------------------------------------------------------------------------

Beste Hobby Peinzers.

Hier voor jullie ligt weer de eerste Puks Peins Pagina in het jaar 1966.
In het afgelopen jaar hebben we bijzonder weinig reacties gekregen op deze rubriek, en ik hoop dan ook dat we dit jaar een propvolle brievenbus zullen krijgen van alle puzzelaars. Voor de goede inzenders staat er ook nu weer een pocketboekje ter beschikking, naar eigen keuze!

Daar gaan we dan.
Er zijn twee broers, Jan en Piet. Jan geeft een raadseltje op aan Piet over drie muizen, A,B en C. Het product van de leeftijden van A,B en C is 2450. De som van de leeftijden van A,B en C is twee maal de leeftijd van Piet. Piet vraagt aan Jan: Is de oudste van A,B en C ouder dan jij? Piet weet de oplossing als Jan antwoordt.

Gevraagd: de leeftijden van Jan en Piet.
Nou, ik ben reuze benieuwd wie hieruit kan komen.

Oplossingen aan: Margreet de Waard
Frans Lebretlaan 8
Dordrecht.